VerDuS SURF levert schat aan kennis op

7 april 2021 | Leestijd: 13 minuten
In december 2021 komt het VerDuS SURF-programma tot een einde. Op 25 maart 2021 is dit moment gemarkeerd met een goed bezocht online festival over kennisontwikkeling rond de actuele grote maatschappelijke opgaven in stedelijke regio’s. Er stonden onder meer vijf thematische slotpublicaties centraal, waarin de opgeleverde kennis handzaam werd gedeeld en nieuwe kennisvragen zijn geïnventariseerd.

De dag begon met drie deelsessies door projectleiders van drie grote SURF-projecten over uiteenlopende onderwerpen. Na een centraal openingsmoment rond het middaguur met dagvoorzitter Natasja van den Berg en Cis Apeldoorn, secretaris/directeur gemeente Zaanstad en lid van de Raad van Toezicht VerDuS, konden de deelnemers aan het festival aansluiten bij drie lunchtalks. Daarna waren er vijf sessies over de recent geschreven synthesestudies en het overkoepelende essay over governance. In het slotdebat, ten slotte, stond centraal hoe we nu verder kunnen met al deze kennis voor stedelijke opgaven en welke kennis er in de komende tijd verder zou moeten worden ontwikkeld.

Pre-festivalsessie | Slimme prikkels tussen prijzen en belonen

Het onlangs afgeronde onderzoeksproject U-SMILE (Urban Smart Measures and Incentives for quality of Life Enhancement) beet het spits af met een eindpresentatie waaraan verschillende onderzoekers een bijdrage leverden. Zijn prijsprikkels een efficiënt en effectief middel voor het oplossen van de negatieve effecten van autogebruik zoals files en milieuvervuiling? Deze vraag stond centraal. U-SMILE onderzocht aan de hand van een aantal experimenten of het concept van verhandelbare rechten een goed budget-neutraal prijsinstrument zou kunnen zijn – tussen belonen (zoals in Spitsmijden) en beprijzen (zoals bij Rekeningrijden) in. Denk daarbij bijvoorbeeld aan verhandelbare spitsrechten of parkeerrechten. Verhandelbare rechten lijken inderdaad een effectief middel te kunnen zijn om de negatieve gevolgen van stedelijk autogebruik zoals files en milieuvervuiling op een efficiënte en maatschappelijk acceptabele wijze te helpen op te lossen. De schaal van de experimenten was relatief klein, dus verder onderzoek is nodig naar onder meer rond opschaling en acceptatie onder grotere groepen.

Pre-festivalsessie | Mobility as a Service is geen ‘silver bullet’

In de sessie over het grote onderzoeksproject SCRIPTS (Smart Cities Responsive Intelligent Public Transport Systems) stond het concept Mobility as a Service (MaaS) centraal. Het ging onder meer over de vraag wie vooral gebruik zullen gaan maken van dit soort diensten en in hoeverre MaaS het vervoer kan verduurzamen. Jonge mensen zullen MaaS sneller gaan gebruiken dan oudere mensen. Hoewel openbaar vervoer een belangrijk onderdeel is van MaaS, zullen mensen via MaaS niet per definitie duurzamer gaan reizen. Daarvoor is een passend aanbod nodig bij mensen die ook werkelijk duurzamer willen reizen. Prikkeling van MaaS-gebruikers via vormen van gamification zouden kunnen helpen. Ook zou de overheid daar een meer sturende rol kunnen pakken. Niels van Oort, TU Delft: “Ons onderzoek was heel nuttig, want veel eerdere experimenten (wereldwijd) zijn mislukt door gebrek aan kennis. De belangrijkste les is dat we moeten weten wat we maatschappelijk willen bereiken met MaaS en flexvervoer, en hoeveel geld we daar voor over hebben. Gaat het primair om bereikbaarheid, toegankelijkheid/inclusie of duurzaamheid? MaaS kan verschillende publieke waarden bedienen, maar we moeten daarin wel kiezen. Volgende vraag is ook hoe we de ontwikkelde kennis goed verankerd krijgen in de dagelijkse modellen en beleidscyclus. Om effecten goed in kunnen schatten bijvoorbeeld. Gaan fietsers ineens meer de taxi gebruiken? Dat wil je natuurlijk niet. Daar moeten we goed zicht op krijgen. En hoe zit het met auto versus openbaar vervoer? Er is nog geen instrumentarium voor vergelijking van MaaS met traditionele manieren van vervoer. Tot slot: ouderen zouden van MaaS kunnen profiteren, maar daarvoor zijn digitale vaardigheden nodig en daar beschikken zij nu juist minder over. Nu komt daar gelukkig meer onderzoek naar, onder meer samen met Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid.”

Pre-festivalsessie | Burgerparticipatie: ongelijk speelveld?

In de sessie over het grote onderzoeksproject R-LINK (Redressing Long-term societal challenges through space for Incremental urban development, small-scale and bottom-up initiatives to produce New Knowledge for vital and inclusive urban regions) naar bottom-upinitiatieven en burgerparticipatie werden niet alleen de belangrijkste uitkomsten uit vijf jaar onderzoek gepresenteerd; de deelnemers moesten ook zelf aan het werk. De onderzoekers adresseerden het spanningsveld tussen professionals en burgers. Er is een heel concreet plan nodig om burgers aan boord te krijgen bij projecten in de stad. Tegelijkertijd moeten professionals flexibel blijven om hen te kunnen laten meedoen. Daarvoor zijn nodig: structurele kaders en hulpmiddelen, plaatsgebonden gemeenschappen en relaties, en een gedragscode. In een fictieve casus wilden bewoners iets doen op een voormalig industrieterrein. De deelnemers aan de workshop kregen allemaal een rol toegewezen en konden aangeven wat ze vanuit die rol belangrijk vonden. Ook konden de deelnemers stemmen over welke gedragsregels ze bij dit type burgerparticipatie nu het belangrijkst vinden. Dit bleken de volgende te zijn: bewust omgaan met lokale cultuur, heldere doelen en verwachtingen, heldere en leesbare informatie en: iedereen is welkom. Wanneer het spel met burgers gespeeld wordt, scoren twee andere regels hoger: een goed participatiebudget en ondersteuning van het platform, merkten de R-LINK-onderzoekers op.

Centraal openingsmoment met Natasja van den Berg en Cis Apeldoorn

Lunchtalk | Afwegingskader voor publieke waarden bij mobiliteitsplatforms

Martijn van den Hurk (Universiteit Utrecht) presenteerde de uitkomsten van een onderzoek naar het bespreekbaar maken van publieke waarden bij het vormgeven van mobiliteitsplatforms en bij de stad van de toekomst. ‘Mobiliteit gaat niet langer over het bezit van eigen vervoermiddelen, maar steeds meer in de vorm van in te huren diensten en deelmobiliteit. Het potentieel voor deelmobiliteit is gigantisch, er zijn honderden mobiliteitsplatforms en apps in ontwikkeling. Ze kunnen allerlei positieve effecten hebben voor de stad, de leefomgeving en het klimaat, maar er zijn genoeg kritische vragen bij te stellen. Hoe zit het met de privacy, de betaalbaarheid, de toegankelijkheid, de luchtkwaliteit, de congestie? Neemt mobiliteit door al die nieuwe mogelijkheden ook niet gewoon weer toe? Voor het afwegen van al die publieke waarden die in het geding zijn, hebben we het Afwegingskader op Service, Klimaatimpact en Welzijn ontwikkeld om te gebruiken bij de start van mobiliteitsplatforms, zodat onbedoelde en onvoorziene scenario’s vanaf het begin kunnen worden voorkomen.’

Lunchtalk | Naar aantrekkelijk stedelijk groen

In deze lunchtalk stond het realiseren van aantrekkelijke stadsparken centraal. Hoe zouden we parken moeten inrichten zodat meer mensen er met plezier gebruik van maken? Onderzoekers van de TU Eindhoven (vertegenwoordigd door Mayke van Dinten) hebben hiertoe in samenwerking met bureau Planterra (vertegenwoordigd door Linde van den Brink) de beleving van groen onder stadsbewoners onderzocht. Er zijn verschillen tussen doelgroepen en hun gebruik van het park. De conclusie is dat de beleving het meest beïnvloed wordt door vegetatie, voorzieningen en afwezigheid van allerlei hinder. Een groter park dat wat dichterbij ligt, wordt het meest gebruikt en gewaardeerd. Het onderzoek laat zien welke kenmerken van parken de beleving en het gebruik van parken beïnvloeden en in welke mate. Het ontwerp van een park kan hiermee worden afgestemd op de wensen van gebruikers zodat de mensen langer blijven en vaker komen. Door de relaties tussen beleving, gedrag en welzijn te onderzoeken, kunnen investeringen in een groene inrichting onderbouwd worden. Ook laat het onderzoek zien hoe persoonlijke kenmerken van mensen hun beleving en gebruik van parken beïnvloeden. Het onderzoek geeft tenslotte nuttige informatie over het meten van gedrag, beleving en welzijn.

Lunchtalk | Routekaart voor een klimaatbestendige stad

Het creëren van een klimaatbestendige stad vraagt om ingrepen in de openbare ruimte en op particuliere grond. Denk hierbij aan het toevoegen van meer groene en blauwe elementen in de stad (ondergronds en bovengronds) tegen zowel wateroverlast als hitte en droogte: geveltuintjes, groene daken, kleine parken en waterpleinen. Veel steden hebben nieuwe netwerken opgericht om deze ingrepen te stimuleren, het bewustzijn te vergroten en ervaringen uit te wisselen. Overheden, bedrijven, bewonersinitiatieven, woningcorporaties en andere stadmakers gaan zo samen aan de slag om de stad klimaatbestendig én mooier te maken. Door heel Nederland bestaan er inmiddels wel meer dan dertig van dit soort netwerken. Onderzoekers van de Erasmus Universiteit Rotterdam (vertegenwoordigd door Jannes Willems) hebben gekeken wat we kunnen leren van twee ervan: Amsterdam Rainproof (vertegenwoordigd door Daniel Goedbloed) en Water Sensitive Rotterdam. De sprekers gaven aan dat in dit type samenwerkingsverbanden van stedelijke publieke en private partijen er goed aan doen om gedeelde (grensoverschrijdende) principes en werkwijzen moeten te ontwikkelen, ontmoetingen te faciliteren en aan community-vorming te doen. Uit het publiek kwamen onder meer vragen over de financiering van klimaatadaptatiemaatregelen.

Synthesestudie | Living labs & action research in VerDuS SURF

Het Rathenau Instituut heeft op verzoek van het VerDuS SURF-programma een (nog te publiceren) synthesestudie uitgevoerd naar de ervaringen met Living Labs in de VerDuS SURF-projecten. Het doel was het bundelen en vertalen van de kennis en ervaring die binnen deze projecten is opgedaan met het gebruik van cocreatie in Living Labs voor de stedelijke en regionale (beleids)praktijk. In de studie stonden drie vragen centraal.

Auteur Jasper Deuten: ‘De eerste vraag was wat onderzoekers en andere betrokkenen hebben geleerd over het gebruiken van cocreatie in Living Labs in hun project. Voor welk soort onderzoeksdoelen en -vragen zijn Living Labs bijvoorbeeld meer of minder geschikt? De onderzoekers hebben Living Labs voor een heel breed scala aan onderwerpen ingezet: hoe om te gaan met afvalstromen, hoe krijgen we duurzaam toerisme, welke slimme fietsparkeeroplossingen zijn er? Het basisidee is meestal om oplossingen in stedelijke omgevingen te ontwikkelen en uit te proberen met echte gebruikers. En ook om hierover systematisch samen te leren: hoe kom je samen tot een oplossing?’
De tweede vraag was wat de onderzoekers en andere betrokkenen hebben geleerd over hoe je cocreatie in een levensechte experimenteeromgeving kunt organiseren. Wat vraagt dat van de onderzoekers en andere betrokkenen? Deuten: ‘Een Living Lab is enerzijds een “tool for science” en anderzijds een “tool for change”. Een belangrijk vraagstuk hierbij is hoe dichtbij je zelf als onderzoeker staat: waar moet je je wel en niet mee bemoeien, moet je zelf haast een activist of “agent for change” worden?’
De derde vraag was wat onderzoekers, financiers, beleidsmakers en andere betrokkenen hebben geleerd over de financiering en ondersteuning van Living Labs als (fysieke) experimenteeromgeving en als (cocreatieve) onderzoeksaanpak die gebruik maakt van die omgeving. Deuten: ‘Het was voor veel mensen een nieuwe ervaring. Living Labs blijken veel meer tijd en aandacht te vergen dan vooraf gedacht. Je moet investeren in elkaar leren kennen. Je werkt heel nauw samen en er moet sprake zijn van gelijkwaardigheid ondanks verschillen in ideeën en werelden. De beleidswereld, de onderzoekswereld en de praktijkwereld moeten bij elkaar komen.’
Tweede spreker was Marc Dijk (Universiteit Maastricht) die in het VerDuS SURF-project SmarterLabs vooral onderzoek heeft gedaan naar veel voorkomende valkuilen en hoe je doe kunt vermijden in actie-onderzoek. Hij ging onder meer in op de combinatie van wetenschappelijke en maatschappelijke doeleinden en hoe je het procesmanagement moet inrichten. Aan de hand van quizvragen en de chat werden met de deelnemers veel verschillende aspecten rond het werken met Living Labs besproken.

Synthesestudie | Stedelijke duurzaamheidstransities: energie, klimaat & circulariteit

Hoe krijgen we burgers betrokken bij de duurzaamheidstransitie? Wanneer komen ze in beweging? Wat voor oplossingen kunnen op brede steun in de samenleving rekenen en hoe vinden we die? Wat betekent zo’n aanpak voor hoe de overheid te werk moet gaan, en welke rollen burgers en ondernemers krijgen? Op welke barrières stuiten duurzame oplossingen bij allerlei instituties en hoe kunnen die weggenomen worden? Antwoorden op dit soort vragen uit twaalf onderzoeksprojecten zijn verwerkt in de synthesestudie van Joop de Kraker (Universiteit Maastricht / Open Universiteit) en René Kemp (Universiteit Maastricht). De synthesestudie gaat over de aard van de oplossingen voor stedelijke duurzaamheidsvraagstukken en de consequenties hiervan voor de implementatie ervan, gelardeerd met voorbeelden uit de VerDuS SURF-projecten. Joop de Kraker: ‘We staan met die drie grote transities – energie, klimaat en circulariteit – nog maar aan het begin. Transities gaan traag en kosten veel tijd om goed te doen. We hebben lessen gehaald uit VerDuS SURF-onderzoek: sluit aan bij de leefwereld en waarden van mensen; zet bij ontwerp en inzet van ‘tools’ ook altijd in op menselijk contact; neem samenwerking serieus; zet bij grote problemen kleine stapjes; experimenteer met omdenken, maar zorg ook voor inbedding hiervan en pak de instituties aan – ook met onderzoek. Onderzoeksthema’s die dringend meer aandacht verdienen: het vinden van oplossingen die voor meer partijen aantrekkelijk zijn en betere ondersteuning van het institutioneel werk – die noodzakelijke verandering in regelgeving en organisatievormen.’ Aan de hand van drie quizvragen werden drie onderwerpen uit afzonderlijke VerDuS SURF-projecten nader belicht. Luca Bertolini (Universiteit van Amsterdam) zoomde daarbij in op het motiveren van verschillende groepen mensen rond energiebesparing. Chelsea Kaandorp (TU Delft) ging in op de relatie tussen warmte en water. Michaela Hordijk (Universiteit van Amsterdam) sprak over belangrijke systeembarrières die de stedelijke duurzaamheidstransitie vertragen.

 

Synthesestudie | Innovaties in stedelijke mobiliteit

Hoe krijgt onze mobiliteit verder vorm de komende jaren? Wat is de impact van verschillende innovaties, zoals deelmobiliteit, automatisch rijden en Mobility as a Service en hoe kunnen we reizigers prikkelen om meer te fietsen en minder auto te rijden (in elk geval in de spits)? Aan de hand van een serie actuele kennisvragen uit de praktijk verzamelde Bert van Wee (TU Delft) kennis uit de VerDuS SURF-onderzoeksgemeenschap. Veel onderzoekers droegen bij aan de studie. Bert van Wee lichtte de belangrijkste aanbevelingen toe. ‘Laat beleid adaptief en maatwerk zijn en heb oog voor elkaar versterkende innovaties; zet in op vermindering van de spanning tussen leefbaarheid en mobiliteit; denk goed na over de follow-up van pilots; vermijd controversiële maatregelen niet, maar zet even door; verken mogelijke oplossingen voor problemen en uitdagingen breed, en neem in de evaluatie ervan alle belangrijke voor- en nadelen mee. En tot slot: gebruik het momentum van de crisis rond Covid-19 om nieuwe maatregelen door te voeren.’ Aan de hand van drie quizvragen werden drie onderwerpen uit afzonderlijke VerDuS SURF-projecten nader belicht. Bart van Arem (TU Delft) ging in op autonoom vervoer, dat nog veel voeten in de aarde zal hebben. Arjen van Weert (Hogeschool Arnhem Nijmegen) stelde het onderwerp Mobility as a Service centraal. Marco te Brömmelstroet gaf aan dat we op een andere manier over steden en mobiliteit moeten gaan denken aan de hand van een quizvraag over fietsstimulering.

Synthesestudie | Ruimtelijke dynamiek in wonen en werken

Bij het inrichten van de fysieke omgeving lopen we tegen grote uitdagingen aan: de energietransitie, klimaatverandering, ruimte voor wonen, ruimte voor werken. Er moet veel in te weinig ruimte, zo lijkt het. Edwin Buitelaar (Planbureau voor de leefomgeving en Universiteit Utrecht), Cees-Jan Pen (Fontys Hogescholen) en Martijn van den Hurk (Universiteit Utrecht) – schreven een studie die zich richtte zich op drie typen verandering. Buitelaar en Van den Hurk lichtten de studie toe. ‘We hebben gekeken naar transities: veranderingen die actief worden gestimuleerd door de overheid en de samenleving, zoals de energietransitie en de transitie naar een circulaire economie. Ten tweede zijn er trends gaande. Mensen en hun gedrag zijn inherent inert en daarom gaan veel veranderingen geleidelijk; ze kennen een lange aanloop en een lange remweg. Voorbeelden zijn de toenemende voorkeur voor stedelijk wonen en de toename van online winkelen. Ten derde kunnen crises plotselinge verandering genereren. De coronapandemie wordt een belangrijke rol toegedicht in het (radicaal) veranderen van ruimtelijk gedrag. Anderzijds weten we dat gedrag niet zomaar verandert en er zijn twijfels over hoe blijvend veranderingen als gevolg van shock events zijn.’

In hun studie beschrijven ze wat de stand van de kennis nu is en welke kennislacunes er zijn. Op de studie werd gereageerd door wethouder Fatma Koşer Kaya van de gemeente Amersfoort. Zij bracht onder meer het belang van de politieke arena in. ‘Daarin moeten we zoeken naar een goede balans. Daar zit dan ook meteen de complexiteit, want je hebt te maken met veel verschillende partijen met allemaal eigen inzichten waar rekening mee gehouden moet worden. De papieren werkelijkheid valt niet samen met de werkelijkheid zoals die door verschillende partijen wordt ervaren.’ De wethouder noemde ook dat kennis als deze het verdient het om in de praktijk te worden gebracht. ‘Toets je onderzoek aan de stedelijke praktijk.’ Tijdens de sessie werd onder meer gesproken over de gevleugelde uitspraak van Rutte – “met de helft van de kennis, moeten we 100% van de beslissingen nemen” – deze geldt ook voor gemeenten als het gaat om de ruimtelijke inrichting. VerDuS SURF-onderzoekers Birgit Hausleitner (TU Delft) en Eric Koomen (Vrije Universiteit Amsterdam) vroegen via een quizvraag aandacht voor respectievelijk de terugkeer van de maakindustrie in steden en voor de ruimtelijke ontwikkeling van wonen, werken en natuur.

Essay Governance

Binnen VerDuS SURF hebben verschillende onderzoekers geëxperimenteerd met nieuwe vormen van sturing en samenwerking om de grote stedelijke opgaven aan te kunnen met alle partijen – inclusief de burger – die daarvoor aan de lat staan. In het essay ‘Paradoxaal sturen: conflict en democratie in duurzame stedelijke regio’s’ schetst auteur Tamara Metze (WUR) drie paradoxen die voortkomen uit de pogingen om naar andere sturingsvormen toe te gaan:

  • de Paradox van de Pilot: veel vernieuwd, maar niks veranderd
  • de Paradox van de Pluriformiteit: veel stemmen gehoord, maar meer uitgesloten
  • de Paradox van het Pragmatisme: veel opgelost, maar meer conflicten

Metze: ‘Er is veel onvrede bij burgers door een te grote focus op het proces. De inhoud raakt te vaak ondergesneeuwd en echt spannende dingen schuiven we voor ons uit. We moeten veel beter leren hoe we die inhoudelijke integratie echt voor elkaar kunnen krijgen. Het moet gaan over gewenste èn technisch haalbare toekomsten, die we continu in beleidsprocessen meenemen.’ Metze schetste oplossingrichtingen uit VerDuS SURF-onderzoek:

  1. Democratie levend houden en altijd expliciet zoeken naar ruimte voor institutionele verandering
  2. Conflicten gebruiken om beter inzicht te krijgen in achterliggende waarden en onzichtbare machtsverschillen
  3. Achterliggende waarden gebruiken in gesprekken over wat wel rechtvaardige beslissingen zijn

Cis Apeldoorn, secretaris/algemeen directeur van de gemeente Zaanstad, gaf een korte reflectie. ‘De overheid heeft de samenleving nodig om de vraagstukken op te pakken. Het type vraagstuk bepaalt hoe je bestuurt: top-down of met meer samenwerking. Paradoxen los je niet zomaar op, bestaan niet, maar je biedt handelingsperspectieven om een vraagstuk te managen. Ik mis in het essay nog de (gemeente)politiek; de blik van bestuurders en politici bepaalt hoe het beleid vorm krijgt.’ Frank Reniers, programmamanager Agenda Stad bij het ministerie van BZK, reageerde als tweede: ‘Steden kunnen bij ons komen met een vraag of een kans, waar meerdere ministeries voor nodig zijn om het op te lossen. Iedereen gaat maar over een deel van zo’n vraagstuk. Vraagstukken en transities raken elkaar, zijn groot en complex. Wie heeft overal verstand van? Daar zijn grenswerkers voor nodig.’ Metze reageerde hierop dat er inderdaad bij de overheid al veel verandert. ‘We moeten nog verder doorzoeken naar hoe het grenswerk nog beter is te doen: niet alleen in processen en als personen, maar ook me de inzet van meer instrumenten (grensobjecten). Nog actiever de inhoud proberen vast te leggen helpt, met daarbij ruimte ook aanpassing.’ Apeldoorn: ‘En we moeten steeds op zoek naar het gemeenschappelijke hogere doel. Als dat er is, is de samenwerking makkelijker te vinden. Het helpt ook om samen te zeggen: we weten niet waar dit uit komt en of het lukt, maar we gaan samen op pad en als iets niet goed gaat dan sturen we bij. Anders bouw je bij voorbaat de teleurstelling in.’

 

Slotdebat | Kennis voor nu & de toekomst

Het slotdebat, geleid door dagvoorzitter Natasja van den Berg (Tertium), was opgezet als een ‘synthese der syntheses’.

Deelnemers:

  • Marianne Linde (concerndirecteur gemeente Tilburg voor het thema Duurzame Stad en lid van de programmacommissie SURF),
  • Lilian van den Aarsen (directeur Staf Deltacommissaris en daarvoor directeur Kennis, Innovatie en Strategie van het ministerie van IenW en lid van de programmacommissie SURF),
  • Marleen Stikker (directeur Waag, een van de onafhankelijke voorzitter Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving, trekker ‘route’ in Nationale Wetenschapsagenda ‘Smart, liveable cities’),
  • Geleyn Meijer (rector Hogeschool van Amsterdam en lid van de Raad van Toezicht VerDuS) en
  • Tamara Metze (onderzoeker Wageningen University & Research) die het Governance-essay voor VerDuS schreef.

Centraal stonden de vragen: wat leren we nu uit VerDuS SURF en hoe kunnen we de kennis die er is nu inzetten om die grote stedelijke opgaven te adresseren? En: wat zijn de vraagstukken voor nieuw wetenschappelijk onderzoek door universiteiten, hogescholen, rijk en stedelijke partijen? Vlak voor de start van het debat bleek uit een poll onder de festivaldeelnemers dat van de verschillende clusters aan vragen die over governancevraagstukken door de meeste mensen als meest urgent werden gezien. De panelleden vonden de synthesestudies en het essay belangrijke en waardevolle publicaties die goede input leveren voor de beleidspraktijk en voor nieuwe kennisontwikkeling. Het gesprek ging verder onder meer over de rol van het Rijk, de toegevoegde aarde van onderzoek door hogescholen en universiteiten samen, het concept ‘slim’ (‘smart’), en de noodzaak van inter-, multi- en transdisciplinair onderzoek. De deelnemers waren het erover eens dat er nog altijd sprake is van een te grote scheiding tussen technische en sociaal-maatschappelijke kennis. Metze: ‘We moeten gezamenlijk onderzoeken wat technische haalbaar is, maatschappelijk wenselijk is, en creatief mogelijk is.’ Ook werd er gesproken over de veranderende rol van overheden, opschaling van kennis – of liever gezegd: spreading – en de verbinding die gelegd zou moeten worden tussen wat er in de City Deals van de Agenda Stad gebeurt en volgende stappen in kennisontwikkeling.

Contact

Wouter Kersten 06 57 94 37 51 LinkedIn

Ontvang nieuws van Platform31

Nieuws, publicaties en bijeenkomsten van Platform31 automatisch in jouw mailbox? Meld je dan aan voor onze tweewekelijkse nieuwsbrief over actuele ontwikkelingen in stad en regio.

Bekijk al onze nieuwsbrieven en updates

"*" geeft vereiste velden aan