Hoewel Van Dale er helder over is, lopen in de beleidspraktijk van overheden definities uiteen over wat participatie is.
Enkele definities van participatie uit diverse bronnen en domeinen:
Participatie: Het betrekken van inwoners bij onder meer de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van gemeentelijk beleid. (Memorie van Toelichting bij Wetsvoorstel versterking participatie op decentraal niveau, 2022).
Participatieve aanpak: Het in een vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit. (Memorie van Toelichting bij de Omgevingswet, 2014)
Participatie is nodig om informatie, kennis, belangen en standpunten te delen, met als doel een kwalitatief beter besluit, met meer draagvlak en een korte doorlooptijd. Deze doelen worden bereikt door de meedenkkracht, initiatieven en ideeën uit de maatschappij te gebruiken. (Code maatschappelijke participatie bij MIRT-projecten, 2014)
Het gaat om deelname op verschillende manieren: betaald werk, zorg voor anderen, onderwijs, vrijwilligerswerk, vrije tijd en het sociale bestaan. Dat draagt positief bij aan de kwaliteit van leven van mensen en de kwaliteit van de samenleving als geheel. (SCP Meerjarenplan 2021-2025, SCP, 2021)
Cliëntenparticipatie houdt in dat cliënten en gebruikers al in een vroeg stadium meedenken, meepraten en zo mogelijk meebeslissen over het beleid van een gemeente of instelling. (Dossier Wat werkt bij cliëntenparticipatie, Movisie 2016)
Volwaardige participatie omschrijven we als de kansen en de vrijheid die een persoon krijgt om zijn wensen en talenten te ontwikkelen (Meedoen aan de samenleving, SCP, 2022)
Wanneer mensen zelf vorm geven aan hun toekomst, voegen zij niet alleen waarde toe aan hun eigen leven, maar ook aan de samenleving als geheel. (Troonrede van 2013)
Participatie in het fysieke domein
In het fysieke domein is participatie meestal een manier om allerlei belanghebbenden in een vroeg stadium te betrekken bij het proces van besluitvorming over een project of activiteit. Bewoners krijgen de kans om mee te praten over de energietransitie in de wijk of ontwikkelingen in de openbare ruimte. De Omgevingswet geeft hiervoor duidelijke richtlijnen. Maar denk ook aan de verduurzaming van woningbouw in de corporatiesector, waarbij participatie verplicht is volgens de Overlegwet.
De Erasmus Universiteit, die in 2019 een kennisbasis voor participatie in de fysieke leefomgeving opstelde, kwam tot de volgende definitie:
“Participatie is een proces waarbij individuen, groepen en organisaties invloed uitoefenen op en controle delen over collectieve vraagstukken, beslissingen of diensten die hen aangaan.”
Participatie gaat er volgens deze definitie dus over dat de overheid invloed en/of controle geeft aan burgers. Bijvoorbeeld door ze te laten meedenken of meebeslissen, al dan niet op initiatief van participanten zelf. Burgers informeren is in die zin dus geen participatie. In deze definitie zijn ook de collectieve vraagstukken belangrijk, zoals plannen voor een wijk of dorp; bij meebeslissen over individuele vraagstukken – het plaatsen van een dakkapel – is geen sprake van participatie.
Participatie in het sociale domein
In het sociale domein gaat participatie over allerlei manieren waarop de overheid burgers een rol laat spelen in het sociale domein. Van vrijwilligerswerk tot het uitdaagrecht – waarbij burgers de mogelijkheid hebben om taken van de overheid over te nemen, en van alles daar tussenin. Burgers worden betrokken bij beleidsvorming tot en met evaluatie van beleid, zoals het meten van tevredenheid van ouders en kinderen in de jeugdzorg. Daarnaast is er de sterke aansporing aan inwoners om mee te doen naar vermogen, bijvoorbeeld als mantelzorger en via de tegenprestatie die gemeenten kunnen verlangen bij het uitkeren van een bijstandsuitkering. En tot slot speelt cliëntenparticipatie in het sociaal domein een rol. Cliëntenparticipatie regelt het betrekken van cliënten en patiënten bij het beleid over de zorg- en dienstverlening waar zij een beroep op doen.
Om te snappen hoe de verschillende invulling van hetzelfde begrip in beide domeinen heeft kunnen ontstaan, is het goed om te kijken naar de ontwikkeling in het denken over het samenspel tussen burgers en overheid.
Van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving
De participatiesamenleving kwam in 2013 niet zomaar uit de lucht vallen de veranderende rolverdeling tussen burger en overheid vloeide voort uit de opkomst van het new public management, in de laatste decennia van de vorige eeuw: het neoliberalistische gedachtengoed onder bestuurders, politici en bestuurskundigen dat een zakelijker, meer klantgerichte benadering van de rol van de overheid zou bijdragen aan een doelmatiger bestuur. Het denken voorzag in een kleine, slagvaardige overheid, ruimte voor de markt en maatschappelijk middenveld en meer publiek-private samenwerking om maatschappelijke taken uit te voeren. Toen duidelijk werd dat de beloften van het neoliberalisme niet allemaal werden ingelost en de afstand tussen burger en overheid vergrootte, veranderde de blik op het samenspel tussen burgers en overheid. Zij zouden, samen met markt en middenveld, meer als een netwerk moeten functioneren: in de netwerksamenleving ontstond rond de eeuwwisseling veel aandacht voor inspraak en meedenkende burgers in interactieve besluitvorming.
Burger als verlengstuk van beleid
Volgens Kim Putters, tot medio 2022 directeur van het Sociaal en Cultureel Plantbureau (SCP), werd de burger hiermee te veel een verlengstuk van beleid, zo beschrijft hij in Het einde van de BV Nederland (2022)
. Tot echte betrokkenheid van die burger kwam het nauwelijks, omdat dat ook geen doel was en een volwaardige samenwerking ontbrak. Het doel om effectiever en efficiënter te besturen bleef domineren, beschrijft Putters. En daarmee een sterk overheidsgericht perspectief op participatie.
Daartoe aangemoedigd door diverse adviesorganen verlegde de overheid de koers naar meer zeggenschap voor burgers. In de kabinetsnota De Doe-democratie uit 2013 beloofde de overheid in te zetten op meer vertrouwen in en ruimte voor maatschappelijke initiatieven. In datzelfde jaar kwam, via de Troonrede, ook de term participatiesamenleving in beeld, met meer nadruk op eigen verantwoordelijkheid en initiatief van burgers. Het gedachtengoed is deels ingegeven door de overheidsfinanciën: de zakelijke, efficiënte aanpak van de overheid ten spijt, verkeerde Nederland in een economische crisis en betaalbaarheid van voorzieningen was nog steeds een knelpunt.
Het heft in eigen hand, met de coöperatieve samenleving
Het viel samen met de ontwikkeling dat burgers ook meer het heft in eigen hand willen nemen. Op allerlei terreinen – zowel in het sociale als fysieke domein – ontstonden initiatieven waarin burgers zoeken naar ruimte om hun omgeving zelf vorm te geven. De coöperatieve samenleving groeide de afgelopen jaren, bewonerscollectieven en sociaal ondernemers pakten maatschappelijke vraagstukken op; soms uit frustratie, uit de overtuiging het zelf beter te kunnen, of omdat de overheid het liet liggen.
Putters is in zijn beschouwing over hoe burger en overheid met elkaar samenleven niet positief over de opbrengst van de participatiesamenleving. In het sociale domein leidde het niet tot meer meedoen en meer kansengelijkheid. Van burgers verlangen dat ze meedoen en medeverantwoordelijkheid dragen, vraagt om goede begeleiding, juist van groepen die worstelen met meedoen in de samenleving, betoogt Putters.
Werk vanuit het burgerperspectief
De participatiesamenleving biedt wat dat betreft meer van hetzelfde, betoogt hij: overheidsperspectief, gericht op overheidsdoelen. De les is volgens Putters dat de overheid “moet leren kijken vanuit het leven van mensen.”
Dit inzicht dringt steeds meer door, met name binnen het sociaal domein, waar nu meer aandacht komt voor ongelijke kansen en omstandigheden die mensen belemmeren mee te doen, die zijn beschreven door onder andere de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (Weten is nog geen doen, 2017) en de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (Machtige mensbeelden, 2021).
Doorwerking in wetten en beleid
Het uitgangspunt van een grotere rol voor burgers in beleid en uitvoering terug te zien in allerlei beleid en wetgeving die sinds het begin van deze eeuw werd voorbereid, in het sociale domein en in het fysieke domein.
Naar een ordening van het begrip participatie
Zowel in het fysieke domein als in het sociale domein is participatie een belangrijk fundament geworden onder het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van beleid. Maar de nieuwe ideeën over de participatiesamenleving kwamen niet op dezelfde manier in beleid, wetten en uitvoeringspraktijken terecht. Hoe burgers betrokken worden of welke rol en verantwoordelijkheden hen worden toegekend, verschilt. Daardoor zijn in diverse overheidsdomeinen verschillen ontstaan in wat onder participatie wordt verstaan.
Tegelijkertijd maken complexe maatschappelijke opgaven het noodzakelijk dat beide domeinen samenwerken met elkaar én met de burger. Inzet en medewerking van burgers is onmisbaar om zorg en welzijn betaalbaar te houden, de energietransitie te realiseren en leefbaarheid in wijken te verbeteren. Voor al deze doelen wordt participatie als middel ingezet.
Twee begrippen: beleidsparticipatie en maatschappelijke participatie
Voor samenwerking helpt het dus om enige ordening aan te brengen in het begrip participatie. Een onderscheid dat naar voren komt in literatuur en beleidsstukken, is dat tussen:
- Beleidsparticipatie: het meedenken/meebeslissen over beleid en het evalueren daarvan.
Deze vorm van participatie is vaak te zien in de fysieke leefomgeving (denk aan meedenken over de warmtetransitie, de wijkinrichting of de woningbouwopgave), maar vindt ook plaats in het sociale domein. Bijvoorbeeld als burgers meedenken met een aanpak om eenzaamheid tegen te gaan of het evalueren van de zorg voor jeugd. En voorbeelden zoals deelnemen aan een burgertop, of stemmen voor een burgerbegroting kunnen alle beleidsterreinen omvatten
- Maatschappelijke participatie: wat gaat over het deelnemen aan het maatschappelijk leven, maar ook over betrokkenheid van burgers bij het uitvoeren van beleid, al dan niet via het uitdaagrecht.
Maatschappelijke participatie kan gaan over de individuele deelname van mensen aan onderwijs en de arbeidsmarkt, of aan het sociale en culturele leven. Binnen de Participatiewet verwijst dit begrip naar meedoen via betaald of vrijwillig werk. Maar binnen andere contexten kan het ook gaan over het leveren van een bijdrage (individueel of als groep) aan maatschappelijke opgaven zoals leefbaarheid, een duurzame samenleving, zorg en welzijn in de buurt. Het begrip maatschappelijke participatie raakt zowel aan de opgaven uit het sociale domein, als aan de fysieke leefomgeving. Waarbij écht meedoen in het sociale domein een stuk lastiger blijkt te realiseren, zoals Kim Putters beschrijft, dan in het fysieke domein. Daar wordt vooral een beroep gedaan op de burgerkracht van mondige, actieve bewoners, terwijl participatie in het sociale domein zich juist richt op groepen die kwetsbaar zijn.
En bewonersparticipatie dan?
Tot slot nog het begrip bewonersparticipatie, veelgehoord in de praktijk van het fysieke domein. Hieronder verstaan professionals zowel dat bewoners meedenken over vraagstukken (beleidsparticipatie), als meedoen aan en concrete activiteiten in de leefomgeving (maatschappelijke participatie). Voor samenwerking met het sociale domein zou het helpen om bewonersparticipatie nauwkeuriger te definiëren en uit te werken langs de definities van beleidsparticipatie en maatschappelijke participatie.
Domeinoverstijgend samenwerken? Bespreek definities, verwachtingen en motieven
Samenwerking vraagt dus ten eerste om helderheid over waarover je het hebt. De begrippen beleidsparticipatie en maatschappelijke participatie kunnen hierbij helpen. De notie van Kim Putters dat echte samenwerking met burgers nog onvoldoende tot stand is gekomen en participatie zo niet bijdraagt aan kansengelijkheid, vraagt daarbij nog wel extra aandacht. Om te voorkomen dat nog steeds het overheidsperspectief op participatie domineert, is het belangrijk om de blik echt op de burger te richten. In het sociale domein is daar de afgelopen jaren veel over geleerd. Het is zinvol om in de samenwerking daarvan gebruik te maken.
Vervolgens is duidelijkheid nodig over de burger: wie is dat? De professional die aan beleidsparticipatie werkt, heeft andere doelgroepen voor ogen, dan de collega die aan maatschappelijke participatie werkt, voor bewoners die om de een of andere reden niet mee kunnen komen in de maatschappij (vanwege bijvoorbeeld hun sociaal economische status, leeftijd, of beperking.). Inwoners die meedoen aan beleidsparticipatie zijn meestal de burgers die het op eigen kracht prima redden.
Een derde onduidelijkheid die moet worden opgelost als je wil samenwerken, gaat over de vraag: wat verwacht je van participatie? Het gaat dan over de doelen je ermee wilt bereiken, en de mate waarin sprake is van het geven of zelfs overdragen van zeggenschap of verantwoordelijkheid.