Praktijkvoorbeeld Warmtetransitie Lokaal en regionaal samenwerken

Regionaal samenwerken: start met de inhoud, niet met de structuur

7 juli 2025 | Leestijd: 10 minuten
Richt je eerst op de inhoud: dat is het devies voor gemeenten die willen samenwerken om kennis en capaciteit over de warmtetransitie te delen. De vorm en structuur moeten daaraan dienend zijn, niet andersom. Dit helpt bij het opzetten van een passende samenwerking. We spraken hierover met Lieke Raaijmakers-Potten en Coco Smits, beiden werkzaam bij Regionale Energiestrategie Noord- en Midden Limburg (RES-NML).

Vijf hoogtepunten uit dit praktijkverhaal:

  1. Gemeenten moeten elkaar vinden op de inhoud; de vorm moet daaraan dienend zijn.
  2. Alle samenwerking is een kwestie van geven en nemen, halen en brengen. Partijen moeten niet alles op een weegschaaltje leggen.
  3. Zorg voor een vaste basis waarbij iedereen deelneemt, maar bied ook de mogelijkheid voor kleinere samenwerkingscoalities rondom thema’s.
  4. Voor de burger moet het niet uitmaken hoeveel er achter de schermen wordt samengewerkt; voor de communicatie naar hen toe moeten gemeenten in de lead blijven.
  5. Kenniscapaciteit centraler coördineren biedt meer zicht op borging van kennis in de publieke sector, in vergelijking met langdurige en wisselende inhuur.

Dit artikel is de tweede in een serie dubbelinterviews over regionale samenwerking in de warmtetransitie.
Het eerste is hier te vinden: Regionaal samenwerken: de toon bepaalt de muziek

  • Hoe is jullie regionale samenwerking tot stand gekomen?

Lieke vertelt: “De samenwerking begon met een SOK (Samenwerkingsovereenkomst) voor de RES 1.0, waarvoor Venlo de gemeente was die dat trok. Er kwam gaandeweg behoefte aan meer capaciteit en middelen. Venlo begon steeds meer ‘backoffice’-taken voor zijn rekening te nemen, zonder dat er voor werd betaald. Na verloop van tijd  trok de gemeente aan de bel omdat het (financieel) risico voor hen te groot werd. De gemeente gaf aan behoefte te hebben aan meer structurele samenwerking met betere afspraken en dat werd ook onderschreven door anderen. Toen is een kwartiermaker aangesteld om mogelijke (regionale) samenwerkingsvormen te verkennen”.

Er waren drie mogelijke vormen op verschillende (intensiteits)niveaus:

  • een Samenwerkingsovereenkomst (die was er dus al, maar dat was niet voldoende om mee verder te gaan)
  • een Centrumgemeente-regeling (tussenvorm) of
  • een zware variant van een gemeenschappelijke regeling (GR) zoals een openbaar lichaam. Let op: sinds 1 januari 2025 is een Centrumgemeenteregeling ook een vorm van een GR, dus die is in feite een lichte variant van een GR.

Lieke: “We hebben zowel op bestuurlijk als op ambtelijk niveau met alle actoren aan tafel gezeten. Een zware GR werd te zwaar bevonden en niet passend genoeg, aangezien we vooral met een specifiek thema aan de slag zouden gaan. De behoefte was dus iets ertussenin waarbij twee soorten belangen werden gediend: de gemeente Venlo moest het comfort krijgen om de trekkende rol te pakken doordat het juridisch goed geborgd zou zijn, en de andere gemeenten, provincie en waterschap die het spannend vonden om in zo’n regeling te stappen moesten tegemoet worden gekomen. Uit die afweging kwam de centrumregeling voort.”

“Je moet echt bouwen met de winkel open”

Het proces was wel bewerkelijk: veel verantwoording en het creëren van draagvlak, waarvoor het nodig was om het oog op de bal te houden, in dit geval: de inhoud. Lieke legt uit: “Met die bagage zijn we eigenlijk gaan werken. Het ging heel vaak over structuur, maar daardoor raakte je de inhoud een beetje kwijt. Door het gesprek over de inhoud toch te koppelen aan de organisatievormen, ontstond er toch vertrouwen dat dit het juiste model zou zijn. Maar wat je ook wel merkte was dat er gemeenten waren die meer onder die regeling wilden (dus ook een stukje uitvoering) en gemeenten die alleen de basistaken onder deze regeling wilden laten vallen.”

De conclusie na veel overleg was om voor de basistaken te gaan we werken volgens de centrumregeling en voor de gemeenten die meer willen, de mogelijkheid te bieden om in een coalition of the willing extra projecten op te starten. Voor zo’n aanvullend project, plustaak genoemd, wordt dan een aparte (samenwerkings-)overeenkomst gesloten.

  • Waarom geen volledige GR?

“Er was in de regio nog geen GR. Het is te veel werk om die in de breedte op te stellen. Het ging te ver om een hele GR op te tuigen voor de energie- en warmte samenwerking,” weet Lieke nog. Niettemin, ook voor deze centrumgemeente-regeling was het een bewerkelijk proces, onder andere omdat het twee keer langs alle gemeenteraden moest zodat die hun colleges konden adviseren. In de tussentijd kan je werk aan de inhoud niet uitstellen. Lieke en Coco brengen dit beiden onder woorden: “Je moet echt bouwen met de winkel open.”

De structuur van de samenwerking

 

Centrumregeling en plustaken

In dit schema laat de onderste rij de plustaken zien: dat zijn projecten waarbij steeds een coalition of the willing van tenminste drie gemeenten nodig is. Alles boven de onderste rij in dit schema valt onder de centrumregeling. In de ontwikkelgroepen gebeurt het inhoudelijke werk. De ambtelijke voorzitters in de ontwikkelgroepen zijn in dienst van de RES en zitten dus ook in het programmateam.

Kennis borgen

Voorheen gebeurde veel met inhuur. Een aanleiding om het anders te gaan regelen was de wens om kennis beter te borgen in de organisatie(s). Nu is het programmateam gevuld met formatie die in vaste dienst is bij de gemeente Venlo en ook de ontwikkelgroepvoorzitters zijn in vaste dienst. Dat heeft als voordeel dat degenen op die posities ook kunnen worden betaald volgens de inschaling voor een gemeente van die grootte.

Meerwaarde

De strategische ambtenaren zitten in de ambtelijke regiegroep en dat is het voorportaal van het bestuurlijke overleg. Zij controleren of de stukken op maat zijn voor besluitvorming, of de begroting akkoord is, et cetera. De inhoudelijke ontwikkelgroepen zijn ook gevuld  met ambtelijke expertise uit de deelnemende gemeenten, provincie, waterschap en netbeheerder (Enexis). In zijn algemeenheid blijkt dat bij alle bijeenkomsten van de ontwikkelgroepen de opkomst erg goed is. Dat duidt erop dat men echt de meerwaarde inziet.

Besluitvorming

Bij het Portefeuillehouders-overleg ligt de besluitvorming. Dat gremium is centraal gepositioneerd in de verantwoordingslijn, maar heeft niet het uiteindelijke mandaat. De deelnemers moeten zich verantwoorden bij de colleges. In een zware GR kun je op dit vlak sneller slagen maken, als het er eenmaal staat. Dat is omdat er een Algemeen en een Dagelijks Bestuur (AB en DB) zijn die sneller beslissingen kan nemen in lijn met het vastgestelde programma.

  • Hoe verhoudt de gekozen structuur zich tot het concept van een regionale kennispool?

Lieke legt uit dat dit een gemengd beeld oplevert: “Wat we aan winst hebben behaald is dat we in dat programmateam veel inhuur hadden, terwijl we daar nu echt een vast team hebben staan met professionals die in dienst zijn. Waar we nu wel tegenaan lopen is dat we in de gemeenten veel verloop zien. Er is bij gemeenten nog steeds veel inhuur. Om dat op te lossen zou een gedeelde kennispool wel interessant kunnen zijn. Dat zit nu niet in het organisatiemodel.”

Projectleiders worden nu nog veelal geworven met inhuur, waarbij dan wel in principe gebruik wordt gemaakt van aanbieders in de regio. Coco ziet kansen voor een aanvulling op de huidige centrumgemeenteregeling: “Voor projectleiders is een pool wel interessant. In de warmtetransitie liggen er ook veel taken bij gemeenten en daarvoor is het misschien ook zinvol om op termijn een pool in te richten met mensen die daar kunnen worden gestationeerd. Hieronder vallen ook uitvoerende taken, die je in projecten kan organiseren, waar je dus projectuitvoerende expertise voor nodig hebt. Met name kleinere gemeenten hebben niet altijd de tijd, ruimte en capaciteit om dat zelf in te vullen.”

“Wij communiceren nooit rechtstreeks naar inwoners”

Een andere interessant voorbeeld van mogelijk regie voeren op centraal coördineren van kennis, is de discussie over een regionaal warmtebedrijf. Er wordt gekeken of er iets kan worden ontwikkeld, waarbij rol en relevantie van meerdere gemeentes wordt meegenomen. Coco: “Dat is wel een thema waarvan ik voorzie dat we er in de ontwikkelgroep later dit jaar actief gedachten over uitwisselen.”. Lieke vult aan: “Dit zijn ook typisch onderwerpen waarvoor het niet handig zou zijn als gemeenten zelf externe experts gaan inhuren.”

En hoe zit het met trainees, in hoeverre wordt daarop samengewerkt? Momenteel wordt binnen de RES-NML vooral gebruik gemaakt van het trainees uit het Nationaal energie traineeship. Coco merkt daarover op: “Je ziet wel dat er wordt gehopt tussen gemeenten binnen de regio. Een regionaal traineeship zou dat hoppen mogelijk kunnen vervangen.”

  • Hoe is de verhouding tussen RES, gemeenten en de inwoners?

Lieke: “In de uitvoering moeten de inwoners liefst niets van de RES merken en hebben ze enkel contact met hun eigen gemeente.  We hebben daar heel duidelijke afspraken over. Wij communiceren nooit rechtstreeks naar inwoners en hebben ook geen branding campagnes. Het ‘last mile’-contact met de inwoner gaat via de gemeenten”.

Coco noemt een specifiek voorbeeld: “We zijn nu bezig met de uitvoering van de routekaart Groen Gas, de vervolgstappen. We hebben het geïntegreerd in de ontwikkelgroep warmte en er zijn een aantal stappen opgesteld. Een van die eerste stappen is het organiseren van informatieavonden voor de agrarische sector. We hebben in die routekaart gedefinieerd welke typen initiatieven onze aandacht hebben en daarvan moeten agrariërs bewust worden gemaakt. Dat is waar onze rol zit. Bewustwording creëren en samenwerking stimuleren tussen de verschillende stakeholders – waaronder agrariërs, energie coöperaties, gemeenten. Vervolgens is het aan de lokale initiatieven om dat verder te gaan ontwikkelen. Die informatieavond organiseren we in nauwe samenwerking met de gemeentes. We zitten daar op de achtergrond, de gemeenten zijn het gezicht. Ook de brief van de uitnodiging en de naam die eronder staat zijn van de gemeente.”

  • Is er kennisdeling met andere RES’en?

Coco en Lieke zijn erg positief over de rol van het nationale programma NPRES op dit vlak: “Beschikbare kennis wordt in principe goed ontsloten via het NPRES. We hebben allemaal een regiocoördinator; als ik een vraag heb kunnen we dat naar haar opschalen en legt ze dat bij andere regiocoördinatoren. Dan krijgen we vrij snel antwoord of er wat valt uit te wisselen. Voor specifiek Warmte loopt de afstemming primair via NPLW. Ook daar wordt met regiocoördinatoren gewerkt en informatie uitgewisseld. Dit netwerk is zich nog wat meer aan het vormen en is het soms nog wat zoeken, aangezien dit minder lang loopt dan NPRES.” Coco en Lieke zien dat regionaal georiënteerde nationale programma’s goed werken voor kennisontsluiting.

  • Hoe is de samenwerking met de provincie?

Lieke vind de rol van provincies interessant: “In ieder geval krijgen wij terug dat ze het waardevol vinden dat wij er zijn. Ze zien ons echt als brug tussen lokale en provinciale belangen en naar actie. Onze inzichten hebben geholpen bij het opstellen van de provinciale energievisie en ook bij de uitrol en invulling van de werksporen in het kader van het provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (p-MIEK)”. Coco ziet dit ook: “Bij de provincie ligt ook veel – bevoegd – gezag. Daarom probeer ik ook met hen op te trekken. Ik probeer inderdaad de schakel te zijn dus gemeenten en de provincie. Ik denk dat dat goed aanvullend op elkaar kan werken.”

  • Hoe werkt het precies met inzet en verdeling van middelen?

De bronnen voor de middelen zijn duidelijk. Lieke daarover: “In de Centrumregeling is afgesproken dat iedere gemeente middelen inlegt op basis van inwoneraantal. Ook zijn er Rijksmiddelen. Het gesprek over de bijdrage per inwoner gaat gemakkelijker dan als er geen Rijksbudget zou zijn geweest. De gemeentelijke bijdrage komt vanuit het CDOKE-middelen. De CDOKE wordt dit jaar afgerond, maar daarvan wordt verwacht dat het verlengd wordt, mogelijk tot 2030.”

Dat het toch nog niet helemaal zeker is of en hoe lang deze bronnen beschikbaar blijven en onduidelijkheid over keuzes door de landelijke politiek, zorgt wel voor enige onrust. Het zorgt er vooral voor dat je goed moet laten zien wat het resultaat van de samenwerking is, de output. Een duidelijk antwoord op de vraag ‘Wat doet de samenwerking voor de regio als geheel en voor jouw gemeente’. Voorbeelden van die concrete resultaten zijn onder andere voortgangsrapportages, kennissessies, hoge opkomst bij ontwikkelgroepen, cijfermatige inzichten per gemeente, ondersteuning in grootschalige infrastructuurprojecten of inzichten in de kansrijkheid van collectieve warmteoplossingen.

“Het verschil in tempo op verschillende onderwerpen kan ook een voordeel zijn”

Binnen de samenwerking is ruimte voor eigen initiatief. Coco grijpt terug naar het verschil tussen collectieve interesses en andere onderwerpen: “Er zijn gemeenten die, op bepaalde onderwerpen, sneller willen doorpakken en eerder aan de slag willen. Het is binnen de samenwerking dus ook prima mogelijk als gemeenten alvast zelf stappen nemen om meer vaart te maken of vanwege andere behoeften. Dat zie je dus in die plustaken met een klein(er) aantal gemeenten, minimaal drie. Zij leggen daar dan ook extra voor in en profiteren van de nauwe banden die de samenwerking als basis levert.”

  • Welke houding is goed voor dit soort samenwerking?

Lieke: “Samenwerken is geven en nemen en het is gewoon realiteit dat de ene gemeente op een thema verder vooruit is en op het andere thema niet. Het is ook een beetje halen en brengen in de regionale samenwerking. Het zou heel mooi zijn als iedereen dat zo ziet. Dat proberen we ook te bewerkstelligen. Als je ergens op voorloopt is dat prima, maar dan is het fijn als je juist de kennis inbrengt. En dat je hem komt halen voor een ander thema waar je meer op achterloopt.”

Coco bevestigt dit volmondig: “Het is fijn als iedereen daar pragmatisch mee omgaat, want het is een illusie dat alle gemeenten op alle onderwerpen dezelfde prioritering hebben en hetzelfde ding op hetzelfde moment willen gaan doen. Dit verschil in tempo op verschillende onderwerpen kan ook een voordeel zijn, bijvoorbeeld voor de inzet van een centrale expertpool. Bij een gefaseerde vraag kunnen de experts efficiënter ingezet worden en kunnen we geleerde lessen meenemen.”

“Samenwerken is niets voor niets een werkwoord”

Lieke vat het krachtig samen: “Als basishouding is belangrijk dat je niet alles qua kosten en baten op de korte termijn op de weegschaal legt.” Coco legt uit waarom daar ook alle aanleiding toe is: “Het thema warmte is best wel breed. Dan gaat het geven en nemen gemakkelijker, omdat er voor iedereen wat te nemen is. Als je het heel smal organiseert is er een grotere kans dat bepaalde gemeenten er naast vallen doordat de thema’s die behandeld worden geen prioriteit hebben.” Als er wel hele specifieke vragen zijn, zou een strippenkaartsysteem, zoals sommige initiatieven gebruiken, dan helpen? Coco: “Een locatieonderzoek is bijvoorbeeld heel specifiek voor een gemeente en niet voor de ontwikkelgroepen. Als er een expertgroep zou komen, dan zou ik zo’n strippenkaartsysteem voor dergelijke opdrachten wel zien werken.”

  • Hebben jullie tips voor regio’s die nog niet zo ver zijn?

Lieke wil meegeven “dat je elkaar ook op de inhoud blijft vinden. Vaak wordt de discussie gevoerd op de structuur, zonder rekening te houden met de inhoud.” Coco bevestigt dat: “Toen ik begon waren er veel fundamentele vragen over de samenwerking en dat werd snel minder doordat we het meer over de inhoud gingen hebben en elkaar daarin vonden.”

Als uitsmijter, Lieke: “En besef: je bent nooit klaar. Je moet met elkaar het gesprek blijven voeren over de samenwerking en continu in dialoog blijven. Samenwerken is niets voor niets een werkwoord. Het is echt samen doen. Je kunt het allemaal mooi opschrijven, maar in de praktijk moet je het wel doen.”

Contact

Sinds 2023 speelt Platform31 een actieve en aanjagende rol in het versterken van bovenlokale samenwerking in de warmtetransitie.

Na ondersteuning van regio’s, een publicatie en een overzichtsartikel met lessen, organiseren we dit jaar onder andere een aantal gesprekken tussen ervaringsexperts met bovenlokale samenwerking. Door ervaringen uit verschillende casussen, invalshoeken en rollen te bespreken en weergaves ervan in een serie artikelen te publiceren, zullen anderen hier direct iets van opsteken, en de experts zelf ook.

Roos Marinissen 06 57 94 37 65

Ontvang nieuws van Platform31

Nieuws, publicaties en bijeenkomsten van Platform31 automatisch in jouw mailbox?

* geeft vereiste velden aan