Een maand geleden vonden de verkiezingen voor de Provinciale Staten plaats. De BoerBurgerBeweging (BBB) is daarbij in alle twaalf provincies de grootste geworden. Inmiddels zijn overal verkenners aan de slag gegaan en de eerste tekenen wijzen erop dat de BBB de verkiezingswinst kan omzetten naar bestuursmacht. De coalitieprogramma’s waar de komende weken en maanden aan wordt gewerkt zullen ook van grote relevantie zijn voor gemeenten, zeker als het gaat om het landelijk gebied. Er gaan de komende jaren meerdere forse transities plaatsvinden in het landelijk gebied. Provincies leveren uiterlijk 1 juli 2023 de eerste versie van hun gebiedsprogramma’s op, met daarin de contouren van hun aanpak. Het aanstaande transitieproces in het landelijk gebied heeft ook volop consequenties voor gemeenten, maar tegelijkertijd zijn de opgaven zo complex en veelomvattend dat veel gemeenten nauwelijks weten waar te beginnen.
De opgaven zijn complex en veelomvattend
Het Nationaal Programma Landelijk Gebied heeft drie doelen: het versterken van de natuur (onder andere door stikstofemissies terug te dringen), het verbeteren van de waterkwaliteit en -kwantiteit en het nemen van klimaatmaatregelen in de vorm van het terugdringen van emissies (CO₂, methaan) en bevorderen van CO₂-opslag. Alleen die doelen al zijn zeer ambitieus en vragen ingrijpende maatregelen. Naast het NPLG zal ook de energietransitie impact hebben op het landschap. De provincies starten daartoe gebiedsprocessen op. Vooral de landbouwsector als belangrijkste ‘gebruiker’ van het buitengebied zal een forse transformatie ondergaan. Dat alles heeft uiteraard veel impact op gemeenten: op de ruimte(lijke kwaliteit), veiligheid en sociale samenhang.
De rol van de gemeente in gebiedsprocessen
Waar als gemeente te beginnen met zulke enorme opgaven? Veel gemeenten worden nu al overspoeld met werk: discussies over zonneparken, ondermijning, aanvragen voor aanpassingen van bestemmingsplannen et cetera. De gemeentelijke visies op het buitengebied zijn veelal achterhaald door de laatste ontwikkelingen, niemand weet precies hoe de wereld eruit ziet na de transitie en wat dat vraagt van gemeenten. Ondertussen dendert de trein van de (provinciale) gebiedsprocessen door en krijgen gemeenten weinig tijd om hun inzet te bepalen. Niettemin zijn er ook gemeenten die al interessante stappen hebben gezet, zie de twee voorbeelden in de kaders.
De eerste vraag die gemeenten zichzelf moeten stellen is welke rol en positie zij willen aannemen ten aanzien van de gebiedsprocessen. Provincies en Waterschappen hebben duidelijk vastgelegde wettelijke taken als het gaat om de uitvoering van het NPLG. De rol van gemeenten is diffuser, want veel meer gebaseerd op algemene verantwoordelijkheden (ruimtelijke ordening, leefbaarheid) dan op specifieke bevoegdheden in relatie tot NPLG-doelstellingen (zoals Waterschappen bijvoorbeeld verantwoordelijkheid dragen voor waterkwaliteit en provincies voor de uitvoering van het natuurbeleid). Dat betekent dat voor de gemeente meer keuzevrijheid is in rolopvatting, maar ook dat zij hun plek aan tafel meer moeten ‘veroveren’ als ze daarvoor kiezen. Dat kan gaan om praktische overwegingen:
- Hoe neem ik ambtelijk en/of bestuurlijk deel in het gebiedsproces? In hoeverre hebben belanghebbende inwoners zelf voldoende ruimte voor inbreng?
- Neem ik een proactieve of een afwachtende houding aan?
- Wil ik zelf keukentafelgesprekken voeren met boeren in mijn gemeente of laat ik dat aan anderen?
- Welke houding neem ik aan als gebiedsprocessen om inzet van de gemeente vragen, bijvoorbeeld omdat een bestemmingsplan moet worden aangepast?
- Welke inhoudelijke inzet heb ik daar (‘must-haves’, ‘nice-to-haves’ en ‘rode lijnen’)
De invulling van de gemeentelijke rol gaat uiteraard gepaard met capaciteit. Om aan te sluiten op de laatste bullet uit het voorgaande lijstje: het is goed om te prioriteren. Wat wil de gemeente zeker doen of ‘binnenhalen’, is daar voldoende kennis en capaciteit voor beschikbaar en hoe zorgt men ook intern dat verschillende domeinen tot samenwerking komen. En vervolgens: wat zou de gemeente nog meer willen doen, maar waarvoor de benodigde kennis en capaciteit ontbreekt. Gemeenten doen er dus goed aan om voldoende kennis en capaciteit te organiseren (en/of daarvoor financiële ruimte te claimen bij Rijk en provincie) om zo hun (gekozen) rol adequaat te kunnen vervullen.