Groene vingers met de Omgevingswet

3 maart 2022 | Leestijd: 2 minuten
Groen in de stad is hot. Telkens als ik een nieuw onderzoek tegenkom waaruit het belang ervan blijkt, koop ik een nieuwe plant voor binnen of mijn balkon. Inmiddels bijna maandelijks. En ik koester de machtige bomen voor mijn huis, waarin nu al de eerste knoppen te zien zijn. Dat roept bij mij de vraag op: wat kunnen we doen om onze steden doelgericht te vergroenen?

Auteur(s)

Groen in de stad is hot. Telkens als ik een nieuw onderzoek tegenkom waaruit het belang ervan blijkt, koop ik een nieuwe plant voor binnen of mijn balkon. Inmiddels bijna maandelijks. En ik koester de machtige bomen voor mijn huis, waarin nu al de eerste knoppen te zien zijn. Dat roept bij mij de vraag op: wat kunnen we doen om onze steden doelgericht te vergroenen?

Het belang van groen is steeds duidelijker. Bij de vorige coalitieakkoorden in de G4-steden stond vergroening hoog op de agenda. Logisch. Groen zorgt voor koelte. En voor minder stress. Voor meer biodiversiteit. En een minder hoge energierekening. En vastgoed in lommerrijke straten is gewild, wat zich vertaalt in hogere verkoop- en huurprijzen. Groen blijkt zelfs bij te dragen aan besparing op zorg- en arbeidskosten.

Groen heeft niet alleen maar voordelen. Helaas. De lindenbomen in mijn straat trekken bladluis aan. Als je fiets (of auto) daar iets te lang onder staat, plakt het behoorlijk. Bomen zijn goed om fijnstof af te vangen. Maar te veel bomen in drukke straten zorgt ervoor dat het fijnstof niet wegwaait, met juist een slechte luchtkwaliteit tot gevolg. De eikenprocessierups hield de gemoederen afgelopen zomers behoorlijk bezig.

Steden op grote schaal vergroenen blijkt in de praktijk lastig. Zo komen de financiële baten ervan vaak bij andere partijen terecht dan bij wie de kosten ervan draagt. Voorziene problemen in onderhoud temperen het animo om groen aan te planten. En de juiste kennis over welk groen in welke situatie goed is, is niet altijd op de juiste plek en op het juiste moment beschikbaar. Reden genoeg om na te denken hoe je groen in de stad doelgericht kunt stimuleren.

Het ene groen is ook het andere niet. Veel naoorlogse wijken hebben disfunctioneel groen: grote hoeveelheden groen die vaak bijdragen aan sociale onveiligheid. Sommige planten zijn beter voor insecten dan andere. En sommige grassoorten zijn beter bestand tegen hitte dan andere. Het is daarom lastig uniforme richtlijnen of normeringen op te stellen voor vergroening. Een groen dak verplichten maakt het neerleggen van zonnepanelen moeilijk. En om meer water te kunnen bergen, de biodiversiteit te vergroten en hittestress te verminderen zijn er – naast de inzet van groene daken – ook nog tal van andere mogelijkheden. Richtlijnen over bepaalde oppervlaktes groen per vierkante meter zijn, zeker in dichtbebouwde steden, ook lastig.

Er zijn inmiddels meerdere initiatieven om te komen tot richtlijnen die wel goed werken. Zo deed de Hogeschool van Amsterdam een voorstel om te zorgen voor een koele buitenruimte binnen 300 meter van elke woning en voor schaduw op looproutes. Laten we samen inzetten op ideeën die ervoor zorgen dat we steden op een integrale manier vergroenen. En daarbij gebruikmaken van het nieuwe instrumentprogramma dat de Omgevingswet ons hiervoor biedt. Ik zie het als een mooie aanleiding om hierover na te denken.

Maarten Hoorn, werkt bij Platform31 aan stedelijke transformatie.

 

 

Ontvang nieuws van Platform31

Nieuws, publicaties en bijeenkomsten van Platform31 automatisch in jouw mailbox? Meld je dan aan voor onze tweewekelijkse nieuwsbrief over actuele ontwikkelingen in stad en regio.

Bekijk al onze nieuwsbrieven en updates

"*" geeft vereiste velden aan