Taak- en rolverdeling na decentralisatie woonwagenbeleid
Na intrekking van de Woonwagenwet in 1999 werd het woonwagenbeleid gedecentraliseerd. Het Rijk trok zich terug en de verantwoordelijkheid voor het woonwagenbeleid werd naar gemeenten overgeheveld. Het eigendom over standplaatsen werd later veelal overgedragen van gemeenten op woningcorporaties, waarbij inmiddels het grootste gedeelte in bezit is van corporaties (Companen, 2018). Woningcorporaties nemen nu ook steeds vaker de feitelijke uitvoering van het woonwagenbeleid op zich. Ze verhuren standplaatsen, wijzen ze toe en zorgen voor het technisch en sociaal beheer van woonwagenlocaties. Corporaties kiezen er op hun beurt soms voor om het beheer uit laten voeren door een commerciële marktpartij, zoals Nijbod, of om samen een beheerstichting of BV op te richten. Een heldere rol- en taakverdeling en goede relaties tussen woonwagenbewoners en instanties zijn bepalend voor het succes van nieuw lokaal woonwagenbeleid.
Draagvlak en betrokkenheid creëren
Het beleidskader stelt dat gemeenten de regie moeten voeren en het mensenrechten-proof woonwagenbeleid een vaste plek moeten geven in het lokale volkshuisvestelijk beleid. Voor de invulling van deze maatschappelijke rol wordt van gemeenten verwacht dat ze betrokken zijn, weer meer zelf doen en daarom de eigen organisatie op orde brengen. Tijdens de CoP hebben we geleerd dat veel gemeenten zich inspannen om te zorgen dat het nieuwe beleid landt binnen de gemeentelijke organisatie. Het zorgt voor draagvlak als een wethouder een positieve boodschap uitdraagt en betrokken is bij het beleid. De Groningse wethouder Roeland van der Schaaf gaat bijvoorbeeld graag het gesprek aan met woonwagenbewoners en zorgt dat het onderwerp goed vertakt is binnen de eigen organisatie: ‘’Door naar de locaties toe te gaan en te praten met de doelgroep is er bij mij een gevoel ontstaan. Ik nodig en draag uit dat er in Groningen aandacht is voor deze doelgroep en ruimte voor hun bijzondere woonvorm. Dat doe ik niet alleen. Ook de raad maakt zich hard voor de woonwagenbewoners.’’
Verschillende CoP-deelnemers willen het woonwagenbeleid een plek geven in de woonvisie. Met de woonvisie als basis kun je samen met woningcorporaties en huurders(organisaties) tot prestatieafspraken komen over de realisatie van nieuwe standplaatsen. Gemeente Schiedam zet ook andere instrumenten in om het woonwagenbeleid te laten landen in reguliere processen, zoals de Regionale Huisvestingsverordening. “Dit is dé manier om onze partners aan te haken”, legde de Schiedamse wethouder Fahid Minhas uit.
Het ontwikkelen van standplaatsen
Het ontwikkelen van nieuwe standplaatsen is misschien wel het belangrijkste thema van het beleidskader. De wettelijke taak voor het bouwen, verhuren en beheren van nieuwe standplaatsen ligt bij woningcorporaties, althans ‘voor zover deze tot de doelgroep behoren’ (beleidskader, p.7). Dat klinkt als een heldere, en vanuit de Woningwet 2015, herkenbare taak. Maar de praktijk blijkt weerbarstig. Woningcorporaties zijn vaak terughoudend in de uitbreiding van het aanbod aan standplaatsen. En geven aan dat ze worstelen met hun eigen rol.
Woningcorporaties zijn voortdurend op zoek naar de balans tussen hun maatschappelijke rol en de financieel-economische overwegingen die zij moeten maken (Haest, 2019). Zo streven corporaties naar een kostendekkende exploitatie van woonwagens en standplaatsen, maar slagen daar vooralsnog niet in. Corporaties en gemeenten zien dat woonwagens een relatief hoge investering vergen in vergelijking met reguliere sociale huurwoningen. Wagens hebben een relatief korte levensduur, geen restwaarde en standplaatsen hebben een groot ruimtebeslag. Woonwagens concurreren dus met andere woonproducten om ruimte en geld. Door de Woningwet 2015 zijn de rol en taken van woningcorporaties afgebakend en de programmatische en financiële mogelijkheden beperkt (Platform31, 2018; Hochstenbach & Van Gent, 2018). Ondanks deze inperking bestaat er geen twijfel over de grote maatschappelijke rol die woningcorporaties hebben in het huisvesten van woonwagenbewoners.
Omdat woningcorporaties zich bij hun kerntaak, het huisvesten van de sociale doelgroep, moeten houden, rest de vraag hoe en door wie standplaatsen ontwikkeld worden die niet tot de kerntaak van corporaties behoren: standplaatsen voor de midden- en hogere inkomens. Het beleidskader legt bepaalde verantwoordelijkheden bij woningcorporaties die volgens hen in samenspel met gemeenten en andere partijen moeten worden opgepakt. Volgens corporaties zijn gemeenten eerst aan zet met de behoeftepeiling naar particuliere standplaatsen en de visieontwikkeling op het mensenrechten-proof woonwagenbeleid.
De maatschappelijke (her)waarde(ring) voorop
Voorbeelden uit de CoP leren ons dat een gemeente die in woord en daad het goede voorbeeld geeft, de juiste randvoorwaarden creëert om partijen mee te krijgen op de route naar nieuwe standplaatsen. “Je moet je niet blindstaren op de financiën”, tipt wethouder Van der Schaaf (gemeente Groningen), “maar juist ook kijken naar de maatschappelijke waarde van het woonwagenleven. Laat zien hoe prettig de mensen wonen en benadruk daarbij ook de maatschappelijke kant; het mantelzorgen en de sterke sociale cohesie op de woonwagenlocaties.” Als de woonwagencultuur als immaterieel cultureel erfgoed erkend wordt en de maatschappelijke positie wordt verbeterd, zal de maatschappelijke waarde groeien.
Voor het oplossen van het financiële en ruimtelijke vraagstuk van nieuwe standplaatsen is herwaardering en creativiteit nodig. Zoek de samenwerking op met woningcorporaties en marktpartijen en durf out of the box te denken. Denk bijvoorbeeld aan meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. Nu bevinden standplaatsen zich vaak op afgelegen plekken aan de rand van een gemeente. Welke andere locaties zijn ook te gebruiken als standplaats? Of denk aan de combinatie met andere opgaven zoals energieneutraal bouwen. Of zoek de mogelijkheden in de combinatie met de duurdere vrije sector standplaatsen. Deze kunnen de financieel onrendabele plaatsen (mede) financieren. Slimme combinaties maken woonwagens een aantrekkelijk woonproduct en kunnen standplaatsen beter financieel haalbaar maken. Daarbij is het belangrijk om woonwagenbewoners in het beginstadium bij het proces te betrekken, om tegemoet te komen aan hun behoeften en wensen. Zorg daarom dat woningcorporaties, hun huurders(organisaties) en woonwagenbewoners met elkaar in gesprek zijn. Als gemeente kun je dit gesprek op gang brengen.
Oproep naar Rijk én provincies
Het realiseren van nieuwe standplaatsen vergt tijd, ruimte, geld en de wil om het mogelijk te maken. In de CoP werd benadrukt dat gemeenten afhankelijk zijn van de politiek-bestuurlijke context en het financieringsvraagstuk om de realisatie te versnellen. Het Rijk en de provincie worden, volgens de CoP-deelnemers, verzocht actiever met gemeenten mee te denken over ruimtelijke en financiële vraagstukken bij woonwagenstandplaatsen. Ze kunnen met landelijk en provinciaal beleid ondersteuning bieden en als subsidievertrekker de realisatie van standplaatsen een duw in de rug geven. Ook zien veel deelnemers graag een actievere bijdrage vanuit de provincies bij de coördinatie, programmering en regionale planning van standplaatsen. De provincie kan het onderwerp legitimiteit verlenen en de urgentie bij verschillende stakeholders duidelijk maken. Het Rijk mag op haar beurt samen met provincies een actievere rol spelen in het monitoren van de voortgang van de ontwikkeling van standplaatsen. Dit moet verder gaan dan alleen het aantal standplaatsen bijhouden. Het Rijk en de provincies zouden in het reguliere woonbeleid van gemeenten en in de regiodeals tussen Rijk en regio’s meer aandacht moeten vragen voor de realisatie van nieuwe standplaatsen en de uitvoering daarvan in het ruimtelijk-fysieke domein.
‘Fysiek’ en ‘sociaal’ verweven: de integrale oplossingsrichting
Hoewel het beleidskader zich strikt richt op de fysieke kant van het wonen in woonwagens, valt op dat gemeenten die echt grote slagen hebben gemaakt, inzetten op een verweven aanpak van fysiek en sociaal. Op veel woonwagenlocaties zijn, tegen de achtergrond van relatief afwezige en nalatige overheden, verschillende soorten achterstanden en onrechtvaardigheden ontstaan. Dit werkt niet alleen door in de kwaliteit van de leefomgeving, maar ook in de sociaaleconomische positie van de bewoners en in het contact en vertrouwen tussen bewoners en instanties. Om die reden kiezen veel gemeenten voor een aanpak die recht doet aan deze verschillende vraagstukken. Bülent Işık is wijkmanager in Zeist en heeft nauw contact met de woonwagenbewoners. “Luisteren en erkenning geven aan de nalatigheid uit het verleden zijn belangrijk voor het contact. Je moet consequent en duidelijk zijn over wat wel en niet kan: als je a zegt moet je ook b zeggen”, aldus Işık.
De actieve inzet vanuit het Rijk, de provincies, de verantwoordelijke gemeenten en betreffende woningcorporaties in combinatie met een integrale benadering vanuit het fysieke en sociaal domein, zorgt voor een verweven aanpak met inzet voor de woonvorm, de maatschappelijke positie van woonwagenbewoners en de onderlinge vertrouwensrelaties. Want dat is nodig om het mensenrechten-proof woonwagenbeleid en daarmee de integratie van woonwagenbewoners met behoud van hun culturele identiteit écht te doen slagen.