Eindevaluatie experimentenprogramma Wijk Investeren

Afgelopen maart sloot Platform31 samen met partner Stipo het in opdracht van het ministerie van BZK uitgevoerde experimentenprogramma ‘Wijk Investeren’ af. Drie Haagse pilots, twee Rotterdamse, één Amsterdamse en de dorpen Nieuw-Amsterdam (Emmen) en Nispen (Roosendaal) namen aan het programma deel. De pilots richten zich onder andere op dorpspleinen, stukjes buurt, gevels, binnentuinen, een buurtwerkplaats en een buurttuin. De eindevaluatie van het programma concludeert dat er geen maatschappelijk draagvlak is voor een experimentwet WijkInvesteringsZone. Minister Blok heeft deze conclusie overgenomen in zijn brief aan de Kamer (31 maart 2016) en schrijft dat hij daar ook verder geen invulling aan zal geven.

Minister Spies van BZK nam in 2012 het initiatief tot dit programma. Aanleiding waren signalen uit de gemeente Rotterdam in verband met de slechte staat van appartementen van particuliere eigenaren in wijken van Rotterdam-Zuid. Bij aanvang van het experimentenprogramma zijn twee opties overwogen. De eerste optie was wetgeving met het oog op het beter functioneren van Verenigingen van Eigenaren (VvE’s), de tweede optie was een experimentwet WijkInvesteringsZone (WIZ), analoog aan de op dat moment functionerende experimentwet BedrijvenInvesteringsZone (BIZ). Voor de tweede optie is gekozen, omdat in een ander traject het verbeteren van het functioneren van VvE’s werd opgepakt.

Alternatieve financieringsstromen

Idealiter richt een WIZ zich op een publieke ruimte die zich fysiek/geografisch onderscheidt van zijn omgeving en als zodanig door een groep bewoners als ‘van hen’ wordt beleefd. Vrij snel na de start van het experimentenprogramma bleek dat een juridische verankering van een experimentwet WIZ in relatie tot particulier eigendom niet mogelijk is, omdat een eigenaar niet kan worden gedwongen om tijdig zijn eigendom (woning, gevel, binnentuinen) te onderhouden. Voorts speelde het aspect van maatschappelijk draagvlak: eigenaar-bewoners moeten bereid zijn een extra bijdrage te betalen via lokale belastingheffing, zoals ondernemers/eigenaren van vastgoed dat doen in het geval van de BIZ. Dit draagvlak bleek niet aanwezig te zijn. Daarom verschoof de focus van het programma. Het accent kwam te liggen op het onderzoeken van alternatieve financieringsstromen voor investeringen buiten de sfeer van de overheid gericht op de woon- en leefomgeving, én op de investeringsbereidheid van bewoners zelf.

Drie vragen

Met de gewijzigde opzet van het programma kwamen drie vragen centraal te staan:

  1. Is het mogelijk om de investeringsbereidheid van bewoners naar een hoger niveau te brengen? Waarbij ‘investeringen’ breder worden begrepen dan in termen van ‘geld’. Het
    gaat ook om het inbrengen van tijd en expertise.
  2. In hoeverre zijn er alternatieve financieringsstromen voor investeringen buiten de sfeer van de overheid aan te boren? Denk aan lokale fondsen, vermogensfondsen, coöperatieven, wijk- en buurtondernemingen, vormen van crowdfunding.
  3. In hoeverre kunnen we volstaan met het gebruik maken van bestaand instrumentaria om het investeringsniveau van lokale actoren naar een hoger niveau te brengen of is het belangrijk dat er naast het wettelijk instrument van de BIZ een WIZ wordt ingevoerd?

Wel tijd, geen geld

De uitgevoerde experimenteren gaven aan dat bewoners bereid zijn (indrukwekkend) veel tijd in te zetten, en dat geldt ook voor de inzet van eigen expertise of materiële zaken (gereedschap), maar géén geld. In het bijzonder in achterstandswijken hebben buurtbewoners niet de financiële middelen om projecten te financieren met een collectief of publiek belang. Veel bewoners leven op of onder de armoedegrens. Wél is het een aantal pilots gelukt om andere partijen (buiten de lokale overheid en de woningcorporaties) te betrekken bij hun projecten. Bijvoorbeeld een buurtwerkplaats die voor een maatschappelijke organisatie dagopvang voor specifieke cliënten ging verzorgen.

Geen ‘derde geldstroom’ vanuit particulier initiatief

Het antwoord op de tweede vraag is dat de gewenste ‘derde geldstroom’ vanuit particulier initiatief, vermogensfondsen en bedrijfsleven in de pilots niet is gerealiseerd. Echt significante nieuwe publiek-private financieringsstromen lieten zich vooralsnog niet aanwijzen. Tijdens de uitvoering van het programma hebben we gezien hoe het fenomeen Lokale Fondsen opkwam. Ook de aandacht voor de filantropische sector groeide. Denk mondiaal aan de Bill & Melinda Gates Foundation en in Nederland aan Stichting De Verre Bergen in Rotterdam of aan de onlangs opgerichte Goldschmeding Foundation. Goldschmeding is de oprichter van uitzendconcern Randstad. Toch is conclusie dat het vooral de overheid is en (in steeds mindere mate) de corporaties die de grote investeerders zijn in het publieke domein. Heel veel partijen zijn geneigd de fictie levend te houden dat buiten deze partijen substantiële budgetten te vinden zijn. In de pilots hebben we daarvan geen voorbeelden kunnen zien.

Geen draagvlak

Het antwoord op de derde vraag is dat er momenteel geen maatschappelijk draagvlak is voor een wet WIZ analoog aan de wet BIZ. Binnen bestaande juridische kaders zijn er geen aanknopingspunten te vinden voor een instrument dat woningeigenaren kan dwingen tijdig onderhoud aan hun woning te plegen. Bestaande juridische kaders bieden pas aanknopingspunten als situaties uit de hand zijn gelopen. Het niet voor handen zijn van een dwingend wettelijk instrument om mede-eigenaren op tijd aan te spreken, onderstreept het belang van de huidige meer beheersmatige instrumenten. Hiermee bedoelen wij de inzet van al die professionals die betrokken zijn bij het heel, schoon en veilig houden van wijken en het beheer van wooncomplexen. Deze professionals spelen een belangrijke rol bij het voorkomen van problemen. De noodzaak om een WIZ te realiseren, neemt verder af door de aanwezigheid van reeds bestaande financieringsvormen, samenwerkingsconstructies en organisatiestructuren die grotendeels dezelfde doelen nastreven als de WIZ. De uitvoering van een WIZ is kostbaar en vergt veel tijd – de draagvlakmeting, het innen van lokale belastingen en de controle erop – en schiet door deze complexiteit zijn doel voorbij in het geval van eenvoudige collectieve projecten, zoals het opknappen van een plantsoen, pleintje of parkje.


Meer informatie