De vernieuwende sociale infrastructuur van Almere
Interview met voormalig wethouder René Peeters, gemeente Almere
Een gouden combinatie tussen jeugdzorg en onderwijs, nieuwe vormen van samenwerking en verbindingen tussen zorgverleners en innovatieve manieren van evalueren. Dit is slechts een greep uit de mooie resultaten van de transitie in het sociale domein in Almere. “De afgelopen jaren legden we de basis voor een nieuwe sociale infrastructuur die uitgaat van verbinding tussen plekken, slimme zorgcombinaties en preventie”, vertelt voormalig wethouder René Peeters.
De gemeente als nabije overheid ziet meer. Dat was een belangrijk uitganspunt van de transitie in het sociale domein. “Dat is ook zo”, zegt Peeters enthousiast. “En de transitie gaf ons ook echt veel mogelijkheden.” Hij vindt dit soort veranderingen, inclusief de onzekerheden, leuk, ook al kreeg hij er soms grijze bakkebaarden van. “Als bestuurder sta je dichtbij de mensen. Je kunt dus gemakkelijker innoveren. Maar je krijgt er ook eerder van langs, ze zien ook wat je fout doet. Je moet dus een sterke visie hebben. En die wordt vaak aangevallen in het politieke domein. De kunst is om het dan toch vast te houden. Ik herinnerde mezelf en anderen er continu aan: dit is waar we naartoe gaan, ook al is het een weg met vele bochten.”
Combinatie jeugdzorg en onderwijs
“Een van de mooiste sociale vernieuwingen van de afgelopen jaren, met goede resultaten, zijn de onderwijs-jeugdhulp-arrangementen”, vertelt Peeters. “Dankzij de mogelijkheden die de transitie in het sociale domein bood, konden we de middelen van de jeugdzorg slim combineren met het onderwijs. Hier steken we als gemeente overigens ook veel extra geld in, het is niet alleen een kwestie van verschuiven. Wat we doen is eigenlijk heel simpel: we maken afspraken met de jeugdzorgaanbieder dat behandeling en begeleiding allemaal op de school plaatsvinden. Een belangrijk deel van mijn visie gaat over ‘het verbreden van teams’. En dat is ook het uitgangspunt bij deze arrangementen. Op zes scholen in het speciaal onderwijs werken nu teams die bestaan uit verschillende professionals, niet alleen leerkrachten maar bijvoorbeeld ook een orthopedagoog en een gezinsbegeleider.”
Dit is een voorbeeld van een nieuwe preventieve infrastructuur. Want volgens Peeters wordt door deze samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs veel voorkomen. “Je hebt geen indicatie nodig, je krijgt niet meteen een zwaar stempel of label. En je merkt ook dat er rust ontstaat. Rust bij de leerkrachten, ‘ik kom weer aan mijn werk toe’ maar ook bij ouders die niet meer naar allerlei verschillende instanties hoeven. Een voordeel is ook dat de professionals veel van elkaar leren. De leerkracht kijkt vanuit onderwijs en ontwikkeling, een zorgverlener kijkt meer naar het individu, de psychologie, de omgeving. Ze snappen elkaar beter en vullen elkaar aan. Zo wordt ook het beroep interessanter. Overigens zijn er ook nog steeds aparte, zwaardere, jeugdhulpzorgindicaties. Niet alle situaties kunnen hiermee worden opgelost.”
Nieuwe samenwerking en verbinding
Maar ook andere nieuwe vormen van samenwerking dragen bij aan die preventieve infrastructuur. Bijvoorbeeld de coöperatie jeugdgezondheidszorg. “De preventieve jeugdzorg is uit de GGD (4-18 jarigen) en consultatiebureaus (0-4 jarigen) gehaald en verbonden met gezondheidscentra. Dat is nu één organisatie. De knip in leeftijden is nu weg. En de organisatie kreeg van de gemeente extra geld om heel goed te kijken: wat gebeurt er nou met die kinderen? Daarnaast wilden we ze ook heel graag verbinden met de wijkteams. De jeugdgezondheidszorg heeft nu dus een belangrijke plek daarin, maar zitten ook al op een aantal plekken in de school. Die verbinding tussen die plekken – scholen, wijkteams, jeugdgezondheidszorg – zorgt voor een sociale infrastructuur die steeds meer sluitend wordt. Daarnaast hebben we de jeugdgezondheidszorg een andere taak gegeven: ‘perspectiefregie’. Dat was best wel een discussie want de jeugdgezondheidszorg werkt van nature uitsluitend aan preventie en biedt geen hulp. Wij verwachten nu dat zij een gezin zo vroeg mogelijk helpen en volgen. Dat vragen we omdat wij overtuigd zijn van de visie ‘hoe eerder je iets ziet hoe beter je zwaardere zorg kunt voorkomen’. Dat is een bekend verhaal, maar het daadwerkelijk realiseren daarvan is complex. Toch proberen we dat, door gezinnen al vroegtijdig te helpen.”
“Een andere mooi voorbeeld van een nieuwe samenwerking en verbinding zien we in de vliegende brigade. Dit zetten wij samen met Werk en Inkomen op, waarbij we zochten naar de verbinding tussen onderwijs en arbeidsmarkt. En dat is lastig want die systemen hebben een andere snelheid. Dus hebben we geld gegeven aan mensen uit de praktijk (werkgevers, mbo, vso) en zijn we zelf op onze handen gaan zitten. Zij kregen de opdracht om een systeem te bedenken waarin de verbinding beter gelegd werd. Dat is gelukt. Een dergelijk netwerk is fundamenteel voor het vinden van betere aansluiting met elkaar.”
Verantwoorden met verhalen
Peeters vindt dat bij de sociale innovaties ook nieuwe manieren van organiseren horen en dus ook nieuwe manieren van verantwoorden. “Wij willen onze zorginstellingen meer vrijheid geven. In onze subsidiëring geven we bijvoorbeeld doelen mee, maar zeggen niet precies hoe zij die moeten bereiken. Maar tegelijkertijd willen we wel dat ze alles op een oude manier verantwoorden. En dat wringt. Dus we hebben enorm veel geëxperimenteerd met horizontale verantwoording. Daarin vertellen zorgorganisaties wat ze gedaan hebben aan de raadsleden, wethouders, andere partijen. En dat wordt niet alleen gedaan door management of beleidsmakers, maar ook door cliënten. En dat is soms best meedogenloos. Je krijgt mooie verhalen maar ziet tegelijkertijd de kwetsbaarheid van zo’n organisatie. Want niets is perfect. Het sociale domein is altijd in beweging en nooit is iedereen tevreden. En dat kan ook niet, maar ik vind het wel belangrijk dat je een verhaal hebt. Een verhaal dat waar is en waar je in gelooft. Ik hoop dus dat de raadsleden in de toekomst wat meer ruimte geven hieraan. Ruimte om fouten te maken, te innoveren en te experimenteren. En dat kan uiteindelijk niet altijd leiden tot de uitkomst ‘absoluut goed’. Dus het is interessant om in de politiek die discussie aan te gaan, sta je die bandbreedtes toe?”
Korte landingsbaan
“Nogmaals, ik ben heel enthousiast over die transitie in het sociaal domein”, zegt Peeters. “Goede maatregel, mooie innovaties en resultaten. Maar de manier waarop het Rijk dat heeft gedaan was niet slim en heel riskant. In Scandinavië hebben ze een transitieperiode van vijf jaar gehad. Wij kregen één nacht waarin de verantwoordelijkheden bij de gemeente werden gelegd met een enorme korting in financiële middelen. Dus ik heb altijd gezegd: het vliegtuig is goed en die moet landen, maar dan heb je wel een baan van drie kilometer nodig. Als zo’n baan 1.500 meter is, dan komt je wel op tijd tot stilstand, maar wel heel onaangenaam en met blauwe plekken. We hebben dus voortdurend zo’n te korte landingsbaan gehad. En je moest soms hele harde maatregelen nemen om maar een beetje in de buurt binnen het budget te blijven. We hebben hier een aantal jaren miljoenen extra in moeten stoppen. En dat is voor een gemeente veel, dat geld kan dan niet naar andere dingen. Dus die blauwe plekken voelden wij.”
Vindplaatsen verbinden
Almere en andere steden staken veel energie en geld in de transitie, maar hebben mooie resultaten. Kunnen de nieuwe wethouders nu achterover lenen? “Laten we zeggen dat het hoeslaken en laken er liggen”, antwoordt Peeters. “Maar met een beetje onrustig slapen is het er ook wel zo weer vanaf. Waar wij zelf nog grote stappen in moeten zetten is in de doorontwikkeling van ondersteuningsprofielen in het kader van het WMO. Daarmee willen we passendere zorg bieden aan mensen die een beroep doen op voorzieningen. We hebben daar nu eerste stappen in gezet, maar dat kan beter. En ook de ontwikkeling van de wijkteams vraagt om blijvende aandacht. Ik denk dat we goed moeten kijken hoe we omgaan met mensen die leven in armoede, met schulden. Mensen die echt ongelukkig zijn omdat ze geen kant meer op kunnen. Want als je geen geld meer hebt dan krijg je problemen en chronische stress. Ik vind dat er nog meer kan gebeuren om die verschillende domeinen aan elkaar te verbinden. Daar moet je echt dieper over nadenken. Het idee van één gezin, één plan, één aanpak . Ik denk dat het goed is om die sociale infrastructuur telkens goed tegen het licht te houden. Als ik daarnaar kijk zie ik plekken waar de inwoners komen en waar zij zorgaanbieders kunnen vinden. Die ‘vindplaatsen’ moeten we met elkaar verbinden.”
Een ‘wetoprekker’
“De verantwoordelijkheid voor het sociale domein is niet eenvoudig en je moet die echt voelen en nemen. En je moet je goed realiseren dat je niet alles in de hand hebt. Om veel problematiek zitten complexe netwerken. Maar ik heb het vaak over ‘durf-doe-dram’. Je kunt wel goede verhalen hebben, maar je moet het ook laten zien. Je moet je nek uitsteken en die kan eraf gaan. Je moet dus lef hebben en je moet het daadwerkelijk doen. En om het écht voor elkaar te krijgen moet je volhouden en soms ook drammen. Dan kan er ook wel eens een smetje opkomen. Maar ik zie mezelf als instituut ‘wethouder’; zowel de kritiek als de complimenten zijn bedoeld voor dat instituut. Overigens ben ik meer een ‘wetoprekker’. Maar misschien is er ook daarom wel zoveel ruimte voor innovaties geweest afgelopen jaren.”
