De Omgevingswet zorgt voor houvast bij fysieke energietransitie

Gemeenten zijn bezig om de energiedoelen succesvol van de tekentafel naar de leefomgeving te vertalen. Voortschrijdend inzicht uit het leertraject maakt duidelijk waarom het omgevingsplan en het programma hierbij cruciale instrumenten zijn. Met het omgevingsplan kun je tal van voorzieningen toestaan of uitsluiten: van installaties voor warmtevoorzieningen en windmolens, tot zonneweides en nieuwe aardgasnetten. En met het programma kunnen maatregelen worden getroffen om energiedoelen – eventueel vertaald in omgevingswaarden – te halen. De omgevingsvisie zorgt ervoor dat dit alles gebeurd op basis van een integrale afweging.

De Staalkaart Energietransitie als inspiratie

Gemeenten die werken aan concrete planregels voor het stimuleren van de energietransitie, vinden inspiratie in de Staalkaart Energietransitie, gebaseerd op de Omgevingswet. Annemieke Elfferich-Schattenberg nam ze namens het programma ‘Aan de slag met de Omgevingswet’ mee naar een fictieve bloemkoolwijk in de gemeente Waterstad, die van het aardgas moet. “Het warmtetransitieplan voor deze wijk koerst op aardgasvrij in 2030, via een warmtenet of een verzwaard elektriciteitsnet. In het omgevingsplan is dat vertaald naar een omgevingswaarde. Het college heeft zo een inspanningsverplichting tot een fikse verlaging van de CO₂-uitstoot als gevolg van de verwarming van gebouwen. In de Staalkaart vinden gemeenten voorbeelden van hoe dit in omgevingsplanregels te vatten is en verder kan worden ingevuld met bijvoorbeeld beleidsregels.” Naast het voorbeeld van bestaande bouw die aardgasvrij wordt, bevat de staalkaart voorbeelden van een kleinschalig, aantrekkelijk energielandschap en een duurzame nieuwbouwwijk.

Wat kan wel en niet met het omgevingsplan?

Wat in de Staalkaart Energietransitie nog fictie is, is een reëel streven van verschillende pilotgemeenten. In acht intensieve intervisierondes brachten ze allemaal een leervraag in en stonden zowel antwoorden daarop als het scherpstellen van die vraag centraal. Zo zoekt de gemeente Groningen naar een manier om het belang van een aardgasvrije wijk af te wegen tegen andere belangen. Hillegom, een gemeente uit de tweede ring, weet Groningen en andere intervisiedeelnemers te inspireren met hun integrale afwegingskader voor ruimtelijke initiatieven, waarmee ze een brug slaan tussen de omgevingsvisie en het omgevingsplan.

Ook het spanningsveld tussen de vrije keuze van woningeigenaren en het streven naar zo laag mogelijke maatschappelijke kosten speelt in enkele pilots. Bij nieuwbouw is aansluiting op een warmtenet inmiddels af te dwingen. In Den Haag onderzoeken ze in hoeverre dit ook voor de gewenste collectiviteit geldt. Ook vernieuwing of uitbreiding van een bestaand aardgasnet kan met het omgevingsplan aan banden worden gelegd: in het voorbeeld dat de Staalkaart Energietransitie geeft kan dat alleen als er publieke belangen spelen of geen alternatieven zijn. Bij bestaande bouw lijkt afkoppeling van het aardgasnet echter nog niet zomaar te regelen. In Groningen zetten ze daarom in op het verleiden van de bewoners om mee te doen. Het advies uit de intervisiegroep sluit daarop aan: goed communiceren over de afweging die bewoners kunnen maken, bijvoorbeeld door scenario’s te schetsen die waarin de consequenties van keuzes op korte en lange termijn inzichtelijk worden.

Ambitieus met het programma

Het omgevingsplan kent veel mogelijkheden om de energietransitie zacht te laten landen in de fysieke leefomgeving. Denk aan de plaatsing van zonnepanelen in relatie tot cultuurhistorische waarden, een balansoefening die ze in de oude binnenstad van Maastricht van dichtbij kennen. Ook hier biedt de Staalkaart Energietransitie inspiratie, bijvoorbeeld door in de voorwaarden van een omgevingsvergunning te verwijzen naar een beleidsregel voor zonnepanelen op monumenten. ‘Zacht laten landen’ is echter wat anders dan het halen van de doelen voor opwek en besparing, die gesteld zijn in de Regionale Energiestrategie of in een omgevingsvisie. Voor dat laatste kan de gemeente het instrument programma inzetten.

De pilots die aan een programma voor de energietransitie werken, realiseren zich dat het om een zelfbindend instrument gaat. Met een programma bindt de gemeente zich aan haar eigen doelen door maatregelen te stellen (al dan niet juridisch) en bij te stellen, wanneer monitoring daar aanleiding voor geeft. Wanneer in het omgevingsplan omgevingswaarden zijn benoemd, gaat er zelfs een programmaplicht gelden wanneer die doelen niet gehaald dreigen te worden: de bekende stok achter de deur. Het vertalen van energiedoelen in objectieve, meetbare omgevingswaarden is een uitdaging waaraan een aantal pilots momenteel werken. Op welk abstractieniveau doe je dat? En hoe zorg je dat andere partijen gaan bijdragen aan die doelen en het omgevingsplan hierbij niet in de weg staat? Kortom, nog veel pionierswerk voor de boeg in de tweede helft van het leertraject Energietransitie & Omgevingswet. Tijdens de 2e pilotbijeenkomst op 12 september wordt ingezoomd op het veelbelovende instrument ‘programma’ en werken de pilotgemeenten verder aan hun onderzoeksvragen.

Meer informatie