De Omgevingswet nadert: waar zit de winst voor de economie?

Verslag van de G40-inspiratiebijeenkomst Economie & Omgevingswet, 26 november 2019

Is de economie gebaat bij de komst van de Omgevingswet? Beloftes als eenvoudigere regels en de ‘ja, mits-gedachte’ scheppen in elk geval hoge verwachtingen bij ondernemers. De beleidsmedewerker Economische Zaken ziet tegelijkertijd uitdagingen: hoe zorg ik dat ‘mijn’ economische ambities overeind blijven in de nieuwe omgevingsvisie? Of biedt integraliteit ook kansen? Ja, zo klonk het tijdens de G40-inspiratiemiddag Economie & Omgevingswet. En vergeet ook niet dat de afdeling EZ ook wat te bieden heeft: nauwe contacten met ondernemers, om maar wat te noemen.

Het doel van de inspiratiebijeenkomst voor gemeentelijke beleidsmedewerkers Omgevingswet en Economie was het verbinden van de twee beleidsvelden. Raakvlakmanagement, heet dat in managementtaal. Heel concreet gebeurde dat in een werkvorm, met casuïstiek ontleend aan het Platform31-onderzoek Aan de slag met de nieuwe maakindustrie. De opdracht: schrijf een paragraaf voor in de nieuwe omgevingsvisie, ingegeven vanuit het beleidsvoornemen dat op tafel ligt. Een integrale paragraaf, welteverstaan. Kortom: zoek de verbinding. In het kader een impressie van het soort gesprek dat volgde.

Oefenen met integraliteit

Het volgende voornemen uit een economisch actieplan ligt op tafel: “de gemeente zet zich in voor een centrale logistieke zone, die een efficiënte levering en afvoer van goederen mogelijk maakt.” Rondom diezelfde tafel: de projectleider omgevingsvisie een twee beleidsmedewerkers EZ, met als doel het opstellen van die integrale paragraaf. Welke randvoorwaarden zijn nodig zijn om zo’n logistieke zone te laten functioneren? “Ruimte in het bestemmingsplan, voor opslag bijvoorbeeld”, weet de één, “een goede, multimodale infrastructuur”, voegt de ander toe. Ook belangrijk: aandacht voor materiaalstromen met het oog op circulariteit. Maar is dat realistisch? “Laten we de bestemmingsplanjurist erbij halen”, oppert de projectleider. Haar collega reageert “Ja, en die nieuwe collega van verkeer. En de man die met circulariteit bezig is. Pas dan wordt de paragraaf echt integraal en de kans dat het bij mooie maar loze woorden blijft een stuk kleiner.”

Maak ruimte voor economie en duurzaamheid

“We willen dat Nederland in 2050 nog steeds in de top 5 van de meest concurrerende economieën ter wereld staat. Een opgave die aansluit bij één van de prioriteiten uit de Nationale Omgevingsvisie: een duurzaam economisch groeipotentieel.” Gideon van der Staaij is projectmanager Omgevingswet bij het ministerie van EZK en licht toe waarom de economie ruimte behoeft. De Omgevingswet kan daar volgens hem bij helpen, al is dat geen automatisme. “Neem de grotere bestuurlijke afwegingsruimte die kan leiden tot verschillen in het vestigingsklimaat, terwijl bedrijven gebaat zijn bij stabiliteit.” Van der Staaij ziet de voordelen van de stelselherziening, zoals kostenbesparing door minder regeldruk en de ja, mits-houding ten aanzien van initiatieven. “Bedrijven gaan daar de vruchten van plukken als het gemeenten lukt om de mogelijkheden van de Omgevingswet te benutten.”

Wonen én werken in De Hoef

Ruimte maken en houden voor economische functies is voor een opgave die grotendeels op het bordje van gemeenten rust. Vooral binnenstedelijk is dat een uitdaging, merkt Stijn Loogman, interim-adviseur economie bij de gemeente Amersfoort. Hij vertelt samen met zijn collega Maud Schimmel over de gebiedsontwikkeling in voormalig bedrijventerrein De Hoef, waar wordt aangestuurd op een transformatie naar een woon-werkgebied. Ze ondervonden er aan den lijve hoe belangrijk het is om integrale gebiedsvisies op te stellen. “In de structuurvisie werd een beeld neergezet van een gemengd gebied en uitgenodigd tot het investeren in woningbouw. De markt reageerde daar enthousiast op, maar doordat wonen destijds meer opleverde dan werken dreigde laatstgenoemde functie in het gebied te verdwijnen: veel bedrijven zegden hun huurcontracten op, met extra leegstand als gevolg. Ons streven om in De Hoef 5.000 arbeidsplaatsen te behouden kwam erdoor in het geding.” Uiteindelijk werd in 2019 een meer sturend ontwikkelkader vastgesteld waarin per plot een minimum-percentage aan vierkante meters werklocaties is bepaald, in combinatie met een bonusregeling. De les uit Amersfoort: zorg dat het handelen uit leegstandsvrees niet ten koste gaat van de economische toekomstbestendigheid van een gebied.

Visievorming voor of door de ondernemers?

In Amersfoort switchte de gemeente met het ontwikkelkader naar een veel sterkere regierol dan daarvoor, nadat de ‘losse’ structuurvisie tot ongewenste effecten leidde. Ook bedrijven en initiatiefnemers in het gebied verzochten nadrukkelijk om sturend optreden, omdat onderlinge samenwerking en afstemming over verdeling van ‘zoet en zuur’ in de planontwikkeling moeilijk van de grond kwam. Het vormt een interessant contrast met het tweede praktijkvoorbeeld uit Alphen aan den Rijn, waar de gemeente visievormend traject met stakeholders uit het centrum doorliep. Voorgezeten door een externe partij en met de gemeente als ‘gewoon’ lid en facilitator. Het resultaat: de Visie Stadshart, waarin een identiteit voor het gebied wordt omschreven dat op groot draagvlak onder de lokale ondernemers en inwoners kan rekenen. De werkgroep werkt momenteel aan een concreter vervolg: van ‘Dromen’ naar ‘Denken’ en ‘Doen’.

amersfoort-de-hoef-1
In De Hoef zijn met het Ontwikkelkader minimumpercentages voor werkfuncties bepaald

Alphen aan den Rijn: integraal en van ‘buiten naar binnen’

We wilden beslist geen ingekaderd traject, maar een open en creatief proces om tot nieuwe inzichten te komen.’ Niels Portman, procesmanager economie bij de gemeente Alphen aan den Rijn, beschrijft de insteek die aan het visietraject voor het Stadshart ten grondslag lag. Het eindproduct werd deze zomer door de werkgroep Vitaal Stadshart aangeboden aan het college, die hem met enthousiasme ter kennisgeving aannam, maar niet vaststelde. Portman: ‘Collega’s waarschuwden ook: dit kan gaan wrijven met bestaand beleid en afspraken. Het betrekken van hen is inderdaad een verbeterpunt gebleken, maar we vonden dat het creatieve proces voorrang verdiende. Nu we eenmaal weten welke richting we op willen moeten, staan we voor de uitwerking en moeten we de geschapen verwachtingen onder de stakeholders gaan waarmaken. Onze creatieve en op draagvlak gerichte aanpak was zeker niet de gemakkelijkste weg, maar pas ons streven om te denken in flexibele processen, in plaats van rechtlijnige projecten.’ Omgevingswetdenken in een notendop?