Burgerverantwoordelijkheid: vijf vraagstukken

Sinds 2015 zijn burgers wettelijk primair verantwoordelijk voor respectievelijk zelfredzaamheid; opvoeden en opgroeien; maatschappelijke participatie en meedoen op de arbeidsmarkt. De uitvoering van het beleid is bij de gemeenten gelegd. Deze nieuwe taak was niet eenvoudigweg op te nemen in de ‘dagelijkse routine’ van de gemeenten. Ook voor burgers was de hen opgelegde verantwoordelijkheid nieuw. Drie jaar na de invoering van de nieuwe wetgeving voerden Mirjan Oude Vrielink (OVD Advies) en Lydia Sterrenberg (Platform31) een meta-analyse uit van de nieuwe praktijk in het sociaal domein. Dit resulteerde in de publicatie Burgerverantwoordelijkheid in het Sociaal domein die helderheid geeft over het stimuleren van de verschillende vormen van burgerkracht die hiervoor aangesproken moeten worden. De auteurs stuitten daarbij op vijf vraagstukken.

1. Zelfredzaamheid

Moet zelfredzaamheid binnen de lokale politiek en samenleving altijd en voor iedereen het oogmerk zijn? Is differentiatie naar doelgroepen en/of leefgebieden wenselijk, of heeft een alternatief begrip de voorkeur, bijvoorbeeld draagkracht? Op basis van evaluaties van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), is vast te stellen dat een op de tien hulpvragers ook met ondersteuning niet in staat is om zich persoonlijk voldoende te verzorgen en het dagelijks leven te organiseren. En drie op de tien hulpvragers lukt het ook met ondersteuning niet het huishouden te doen. Melders met lichamelijke beperkingen hebben vooral moeite om het huishouden te doen en zich te verplaatsen. Mensen met psychosociale klachten, een verstandelijke beperking of gedragsproblemen hebben vooral moeite om het huishouden te doen en het dagelijks leven te organiseren. Het beleidsdiscours over zelfredzaamheid kan in die situaties gevoelens of gedachten oproepen van niet volwaardig zijn als mensen niet zelfredzaam zijn en/of dat nooit kunnen worden. Daarmee komt zelfredzaamheid op gespannen voet te staan met het overheidsstreven naar een inclusieve samenleving.

2. Zelfregie

Welke ruimte moet er zijn voor burgerkracht in de vorm van zelfregie? Het onderzoek naar een hulpvraag in het kader van de Wmo en Jeugdwet wil door dialoog mensen meer regie over ondersteuning geven. Ook cliëntondersteuning en een persoonlijk plan/familiegroepsplan zijn bedoeld om zelfregie te bevorderen. Maar de kaders voor het gesprek over een hulpvraag worden vooral bepaald door Rijk en gemeente. Bij de gemeente ligt ook de beslissing voor ondersteuning, die weliswaar in samenspraak met de hulpvrager de oplossingen formuleert, maar dit aan juridische en inhoudelijke kaders toetst. En moet zelfregie niet ook meer leidend worden in het kader van de Participatiewet? Invloed op de invulling van de tegenprestatie, is immers belangrijk voor de acceptatie en opbrengst ervan. Nu zijn mensen die bijvoorbeeld een activeringstraject ingaan, afhankelijk van de professional die ze treffen en in hoeverre er rekening wordt gehouden met hun wensen.

3. Maatwerk

In het verlengde hiervan is ook de vraag: moet maatwerk een oplossingenmix inhouden die aansluit bij wat mensen zelf en met hulp uit het netwerk kunnen oplossen? Of gaat het om maatwerk in aansluiting op hoe mensen hun leven en ondersteuning daarbinnen willen inrichten? Dit laatste is van oorsprong een belangrijke pijler onder sociaal werk. Blijft dit een belangrijke pijler of laten we dat los? Deze vragen zijn onder druk van de bezuinigingsopgave van het Rijk extra prangend. Gemeenten kiezen als gevolg van de bezuinigingsopgave eerder voor de eerste route dan de tweede, en de verdere bezuinigingen in het sociaal domein zullen dit vermoedelijk bestendigen. Daarbij overwegen gemeenten om overheidssteun meer met algemene voorzieningen in te vullen in plaats van met maatwerkvoorzieningen, terwijl SCP-onderzoek laat zien dat hulpvragers in het kader van de Wmo hechten aan maatwerkvoorzieningen.

4. Duurzame inzet informele ondersteuning of betaalbare collectieve oplossingen

Moet de overheid investeren in duurzame inzet van informele ondersteuning vanuit sociale netwerken, of juist in het ontwikkelen van betaalbare collectieve oplossingen? Het blijkt nog niet te lukken om hulpvragen meer op te lossen met informele ondersteuning. Gemeenten kunnen gaan investeren in meer, en andere vormen van ondersteuning voor informele hulpverleners. Een alternatief is te investeren in vormen van ondersteuning voor burgerinitiatieven op het gebied van zorg en welzijn, die een alternatief of aanvulling bieden voor algemene voorzieningen. Het instrument Right to Challenge heeft dit oogmerk, maar het gebruik hiervan is beperkt. Kansrijker zijn kleinschaliger initiatieven die burgers individueel of in groepsverband ontplooien buiten het georganiseerd vrijwilligerswerk om. Uit onderzoek blijkt dat een uitnodigende overheid meer burgerinitiatieven weet te ontlokken; burgers willen een gedeelde verantwoordelijkheid en vooral ook zeggenschap op voet van gelijkwaardigheid. Algemene voorzieningen vervangen door burgerinitiatieven heeft als risico dat aanbod verschraalt als initiatieven teloorgaan en dat initiatiefnemers bedoeld of onbedoeld bepaalde mensen of groepen uitsluiten.

5. Ondersteuning voor burgers: bepaalt het budget of bepaalt de behoefte?

Is het beschikbare budget maatgevend voor de ondersteuning die burgers kunnen krijgen of is de ondersteuningsbehoefte maatgevend en moet de begroting sluitend worden gemaakt door bezuinigingen op andere beleidsterreinen? Mag minder overheidssteun leiden tot een verzwaring van lasten voor mantelzorgers en hun werkgevers of moet overheidssteun de ondersteuningsbehoefte volledig afdekken? Hoe gaan we in dat verband om met kwetsbare mensen zonder voldoende eigen middelen en het tekort aan mantelzorgers in de toekomst? Zoals Kim Putters van het SCP in een artikel van Trouw aangeeft, dreigt met de bezuinigingen en kanteling in het sociaal domein ook de tweedeling in de samenleving toe te nemen. Dit in termen van haves en havenots (de mensen die over voldoende middelen beschikken om zelf zorg of extra zorg in te kopen en zij die niet over die middelen beschikken) en de can en cannots (mensen die wel en niet sociaal vaardig zijn en daarmee ook over netwerken en kennis en vaardigheden beschikken om de weg te vinden in het complexe zorglandschap). Deze ontwikkeling staat haaks op het ideaal van een inclusieve samenleving, en vormt een potentieel gevaar voor de maatschappelijke stabiliteit.

Deze essentiële vraagstukken neemt Platform31 mee in het komende werkprogramma Sociaal. Belanghebbende organisaties, partners en gemeenten zullen wij hierbij betrekken.

Meer informatie