De Rotterdamwet en Sint-Juttemis
De Wet Bijzondere Maatregelen Grootstedelijke Problematiek, de ‘Rotterdamwet’, is al vanaf zijn ontstaan omstreden. Probleem is vooral de stigmatiserende gedachte die eraan ten grondslag ligt: een grote concentratie van mensen met een laag inkomen in een bepaalde wijk zorgt voor leefbaarheidsproblemen. Op ‘statistisch’ niveau zal dit best een waarheid zijn, maar de individuele burger die een woonvergunning wil, wordt binnen het systeem van de wet puur afgerekend op het feit dat hij/zij tot een bepaalde groep (uitkeringsgerechtigden) behoort en krijgt geen huisvestingsvergunning. Dat riekt naar discriminatie en ongerechtvaardigde aantasting van de vestigingsvrijheid. Bovendien hebben striktere regels voor sociale huisvesting juist geleid tot een concentratie van mensen in een kwetsbare positie binnen bepaalde wijken en zijn er voor die mensen steeds minder andere mogelijkheden om betaalbare huisvesting te krijgen. Waardoor de realisatie van hun fundamentele recht op huisvesting in het gedrang komt.
Een gemeente mag niet op eigen houtje een gebied aanwijzen met vestigingsbeperkingen. De minister van BZK moet toestemming geven en die moet elke vier jaar worden vernieuwd. De basis voor die ministeriële beslissing moet geboden worden door een evaluatie die in de gemeenteraad wordt behandeld. De afgelopen jaren heeft in een aantal gemeenten zo’n evaluatie plaatsgevonden. Welk beeld doemt hierbij op? In Rotterdam (2018) werd een evaluatie uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau. Op de conclusies van die evaluatie viel veel af te dingen. Hoewel daaruit – net als uit eerdere evaluaties – bleek dat het effect van de wetstoepassing eigenlijk niet te meten valt en voor zover aanwezig verwaarloosbaar klein is, mondde deze toch uit in een pleidooi voor verlenging. Bij de recente verlengingsaanvraag door Capelle aan den IJssel was van een onafhankelijke evaluatie zelfs geen sprake. Er was wat geshopt uit een bewonersenquête en er was een handjevol gesprekken gevoerd (maar niet met direct betrokkenen). De conclusie: het effect van de maatregelen is niet zichtbaar, maar toch willen we door. Want in de toekomst zullen die effecten vast wel zichtbaar worden.
Saillant gegeven: in het coalitieakkoord van de Capelse gemeenteraad uit 2018 stond reeds het politieke voornemen om toepassing van de Rotterdamwet te verlengen ‘bij bewezen resultaten’. Die zijn er niet, maar net als in de Rotterdamse verlengingsaanvraag zien we een fraai staaltje omdenken. Cijfers worden selectief gebruikt, onwelvallige conclusies worden verklaard met analyses die niet echt onderbouwd zijn en aanbevelingen worden naar de noodzaak van verdere verlenging toe geschreven. En de minister gaat daarin mee.
Als maatregelen mensenrechten aantasten, moet onderbouwd kunnen worden dat die aantasting noodzakelijk en proportioneel is. Dan zal toch iets van effectiviteit van de maatregelen moeten blijken. Dat is tot dusverre niet het geval. Binnen het in de wet gecreëerde systeem van check and balances is het, gegeven deze lokale politieke omstandigheden, vooral aan de minister om op te treden als waakhond voor de mensenrechten van burgers in een kwetsbare positie. Door dat niet te doen verwordt een tijdelijke uitzonderlijke maatregel tot een maatregel die de rechten van specifieke groepen mensen aantast tot… ja tot wanneer eigenlijk? Sint-Juttemis?
Mr. dr. J.P. Loof is ondervoorzitter van het College voor de Rechten van de Mens en doceert constitutioneel recht en mensenrechten aan de Universiteit Leiden. Mr. J. de Vries is senior beleidsmedewerker bij het College voor de Rechten van de Mens. Ze hebben deze blog op persoonlijke titel geschreven.